Toen op 27 augustus 1883 de enorme vulkaanuitbarsting van de Krakatau plaatsvond kon men dat in Batavia horen. Het nieuws over de gebeurtenissen kwam eerst binnen via korte telegrammen. Vanaf 8 september kwamen er ook uitgebreidere berichten, doordat de eerste ooggetuigenverslagen gepubliceerd werden in de Indische kranten. In dit artikel de eerste twee van zulke verslagen, die de omvang van de ramp voor het eerst duidelijk maakten.
De serie Krakatau 1883 op In de Archipel beschrijft de vulkaanuitbarsting van de Krakatau in het jaar 1883 aan de hand van krantenberichten uit die tijd. Sindsdien is er natuurlijk heel veel geschreven over deze ramp, een van de grootste natuurrampen sinds mensenheugenis, maar deze serie laat zien hoe er in die tijd zelf naar gekeken werd. Het eerste deel ging over de eerste berichtgeving: de aanloop naar de ramp, de uitbarsting zelf (27 augustus 1883) en de eerste krantenberichten direct daarna. Dit tweede deel bevat twee ooggetuigenverslagen uit het rampgebied van de eerste periode na de ramp. Het derde deel gaat over een expeditie naar de Lampongs (zuidelijk Sumatra) kort na de ramp. Volgende delen volgen in de loop van 2018.
Eerste ooggetuigenverslagen

Foto van een blok koraal dat door de vloedgolf op de kust was geworpen. Zie ter vergelijking rechts een man staan. Foto waarschijnlijk rond 1885 (bron: Tropenmuseum).
Het eerste uitgebreide ooggetuigenverslag van de situatie aan de westkust van Java stond op zaterdag 8 september 1883, een kleine twee weken na de ramp, in de krant. Tot die tijd was al het nieuws binnengekomen op basis van korte telegrammen en schepen die in de buurt waren geweest. Nu schreef een telegrafist, die op het moment van de ramp in Anjer aan Java’s westkust was, over zijn belevenissen. Twee dagen later stond er ook een uitgebreid verslag in de krant op basis van een expeditie van overheidsfunctionarissen, die vanuit Batavia naar het rampgebied gestuurd waren om de schade vast te stellen. Beide ooggetuigenverslagen hieronder gaan over Bantam (Banten), oftewel de westkust van het eiland Java. Het eerste uitgebreide verslag vanuit de Lampongs (Lampung), de zuidkust van Sumatra, volgde weer enkele dagen later nadat er een expeditie per schip vanuit dat gebied was teruggekomen. Die expeditie zal beschreven worden in deel 3 van deze serie.
VERHAAL van Een te Anjer geredden Telegrafist. Bataviaasch Handelsblad, 8 september 1883 (p7)
Zaterdag den 25 Augustus jl. in den avond kwam ik te Anjer, naar welke plaats ik als kantoorchef was overgeplaatst. (…) Den volgenden dag, Zondag, ging ik direct naar het kantoor (…) Krakatau werkte toen reeds en wij hoorden duidelijk het gerommel, uit de verte komende. In zee ziende bemerkte ik een beurtelingsche rijzing en daling van het water (…) Ik was er echter, ook na dit verschijnsel te hebben gezien, verre van af te denken, dat toen reeds de later in hare gevolgen zoo verschrikkelijke zeebeving een aanvang had genomen.
Te ongeveer 6 uur (…) toen eensklaps de [telegraaf]lijn brak (…). Zoo spoedig mogelijk ging ik met een der telegrafisten de lijn op en liep door het fort, toen men mij mededeelde, dat een schoener den draad gebroken had. Ik begaf mij naar de haven (…). Daar zag ik een vreeselijk schouwspel; een schoener[1] en een 25 à 30 tal prauwen[2] marcheerden in vliegenden vaart van de ophaalbrug naar de gewone brug visa versa, al naar gelang het water steeg of daalde. Er bleef niets heel. (…)
Krakatau begon iets later op den avond vreesselijk te werken; het donderde en onweerde, de grond dreunde als bij een aardbeving en het was een leven en een geraas alsof de dag des oordeels was aangebroken. (…) Te half tien waren de elementen oogenschijnlijk bedaard (…)
Ik begaf mij (…) te bed en sliep, van geen gevaar bewust, rustig tot den vroegen morgen van Maandag den 27 Augustgus, de ongelukkige dag, die met zulke bloedige letters in de geschiedenis zal blijven opgeteekend. (…)
Ten ongeveer kwart over vijf (…) toen ik, omziende, op eens een hemelhooge golf in de verte zag aanstormen, gevolgd door nog een paar andere, die nog grooter schenen. (…) De woedende vloedgolf achtervolgde ons snel, alles voor zich uit stuk slaande en omver werpende. Nog nimmer heb ik zóo hard geloopen, want in den letterlijken zin van het woord zat mij de dood op de hielen (…). De vloedgolf was nauwelijks dertig passen van mij verwijderd, verbrijzelde in het voortwoeden de ophaalbrug, het logement, de ass.-res. woning, kortom alle huizen, die zij op haar weg ontmoette.
Na bij adem gekomen te zijn vluchtte ik voort tot Kares, waar ik buiten gevaar was en bij den ass.-wedono[3] papier kon krijgen om een dienstnota te schrijven (…) Inmiddels was het half tien geworden toen besloten werd naar Anjer terug te keeren. Kares ligt ongeveer 2½ paal van Anjer en na ongeveer een paal geloopen te hebben te midden van een zachte aschregen, hoorden wij eensklaps een verschrikkelijken knal in de richting van Krakatau, gevolgd door een zware aschregen en bliksem. (…) Er kwam een modderregen, die verschrikkelijk was; vluchtende inlanders uit Anjer kwamen ons tegemoet, tierende en schreeuwende: “ajer datang, toean-toean ada di blakan.”[4] (…)
In dat oogenbliek was het een weer als een oordeel; het kraken der boomen, het afknappen van bamboestengels, de zware regen en de dikke duisternis, mij dacht het kon in de hel waarlijk niet verschrikkelijker zijn. Er waren ter plaatse, waarik mij bevond, stellig een honderd vijftigtal vluchtelingen — Chinezen en inlanders — bijeen (…) en zoo brachten wij volle 17 uren door. (…)
Toen het tegen 5 uur licht werd braken wij op en gingen op weg om Anjer te bereiken. Wij namen flambouwen mede (…). Na een moeielijke tocht onder den zwaren modderregen, waardoor wij aan plekken kwamen, waar wij een boet diep in den modder zakten, kwamen wij te Kares aan; (…) Nadat de wedono voor ons iets gekookt had, kwam mijn bode van Anjer terug en verklaarde, dat die plaats niet meer bestond en ook niet te bereiken was. (…) Wij vertrokken toen (…) en kwammen weldra op den heuvel aan. De plaats waar Anjer eenmaal gestaan had, lag voor ons, doch alles was geraseerd; geen boom, geen huis, niets was er meer over. Het gezicht was vreeselijk en de indruk op al die vluchtelingen was treurig. (…)
Verslag van de hoofdinspecteur (10 september)

Henry Levysohn Norman rond 1870.
Johan H.F. Sollewijn Gelpke (hoofdinspecteur van het cultuurstelsel) en Henry D. Levysohn Norman (lid van de raad van Indië) gingen kort na de uitbarsting naar Bantam om een indruk te krijgen van de situatie en te rapporteren aan de regering. Op 10 september stond er een verslag van de hoofdinspecteur in het dagblad De locomotief (p3).
In zijn verslag beschrijft Sollewijn Gelpke de grote verwoesting op de kuststrook (tot zo’n 2 tot 10 km landinwaarts), waar duizenden mensen omkwamen en dorpen geheel verwoest waren. Hij kijkt echter ook al naar de toekomst, en ziet hoe de as- en modderregens landinwaarts wel gewassen verwoest hebben, maar op termijn de bodem alleen maar vruchtbaarder zullen maken.
Zie voor een oriëntatie op de in het verslag genoemde plaatsnamen ook de kaart van de omgeving van de Krakatau (westelijk Java en zuidelijk Sumatra) in deel 1 van deze serie.
De uitbarsting van Krakatau en haar gevolgen
Ik (…) maakte van die gelegenheid gebruik tot het bereizen van een groot deel der residentie Bantam. De indruk op dien tocht ontvangen, bracht ik tot het volgende verslag.
Nadat in den nacht van Zondag op Maandag een ontzettende uitbarsting van den Krakatau plaats had, vergezeld van een asch- en steenregen, volgde daarop in den morgen een vloedgolf van ongekende hoogte, die het strand oploopende tot boven de hoogste klapperboomen, aanstootte tegen de eerste heuvelrij, welke van Zuid tot Noord het binnenland van de zee afscheidt. (…)
Evenals Anjer, als Tjerita, Pasaoeran en Tjeberum, als zoovele andere dorpen, bestaat Tjeringin sinds den 27 Augustus niet meer. Zoover het oog waarnemen kan, staat niets meer overeind daar, dan één enkele boom, een reusachtige doerian, verscheurd en zonder takken of blaren. Hij vormt het grafteeken van een hoop krengen en lijken, bedolven onder daken en huizen en boomstammen. (…) Duizenden lijken van menschen en dieren wachten nog op hun graf en geven van hun aanzijn blijk door een onbeschrijfelijken stank. (…) De zee voerde koraalrotsen meê van honderden pikols[5] zwaarte, en liet die op de vlakte achter alsof zij schepen waren. (…)
Men kent het getal der Europeesche slachtoffers. Ook dat der inlandsche ambtenaren, (…) bij den regent verzameld. (…) Van de familie die 57 leden telde, kwamen er 55 om. De Chineezen verdronken allen op een 20tal na. Dezen weten te vertellen van den militairen opnemer Hoffmann, die niet scheiden wilde van zijn kaarten en instrumenten, en daarmeê het leven liet. (…)
Met kracht is de Contrôleur Tromp opgetreden om de lijken te begraven (…) Maar met de begravers togen duizenden meê, voorzien van koevoet of puntig hout, om als werktuig bij het zoeken naar eigen have of het rooven van hetgeen anderen toebehoorden, dienst te doen. (…) Vele groepen bleven doorstelen, alsof zij eigenaars waren van de goederen, die ze opdelven.
(…) wèl dient te worden vermeld, dat geen lijk te herkennen is zelfs naar den landaard, zoodat alle verhalen over herkenning der lijden niet moet geloofd worden. (…)
Te dezer gelegenheid is het noodig te vermelden, dat ook de Europeesche vluchtelingen, althans die van Tjeringin, overal op hun tocht hulp en bijstand ondervonden. (…)
Voor ik overga tot de beschrijving van al het land, behalve de thans geraseerde kuststreek, die de zeegrenzen der residentie Bantam omzoomt, moet over den asch- en modderregen worden gehandeld. (…) De hoeveelheid asch daalde (…) maar te midden van die werking viel er over een gedeelte der residentie Bantam een regenbui. Het onmiddellijk gevolg er van was, dat de aschdeeltjes in den val werden meêgenomen en meerdere deeltjes bijeengaarden, totdat er geen regen meer viel, maar vlokken modder, die soms de grootte hadden van meerdere vierkante duimen. (…) Nu dat men na een 8tal dagen (…) beter oordelen kan, is te besluiten (…) dat waar modder viel, de oogst daarvan grootendeels weg zal wezen.
De eigenlijke bouwgrond, n.l. de sawah’s en tegals[6], is geheel met een aschlaag bedekt, die aan de Westzijde haar grootste dikte, 4 à 5 Ned. duimen bereikende (…). Verloren is de padi met jonge aren, omdat die door de daarop klevende asch zich niet kunnen ontwikkelen. (…) Honderden inlanders heb ik gesproken over de verwachting van de veldgewassen: zij waren vol moed voor de padi en zelfs voor de voornaamste polowidjo, waarmede zij de cassave bedoelen.
Besluitende dan, leiden bovenstaande aanteekeningen tot de gevolgtrekking dat de ramp, die Bantam trof, hoe ontzettend zij ook is in haar ergste gevolgen, gelocaliseerd is tot de dicht bevolkte en rijke landstreek langs de Noord- en Westkust hier één of twee paal, dáár vijf tot zeven palen het land in, en dat daarachter, dus over verre het grootste gedeelte der residentie wel veel schade zal geleden worden aan de vruchtboomen, maar de aschlaag op den bodem misschien dadelijk, maar anders op den duur den grond eer ten voordeele dan ten nadeele zal komen.
Lees ook…
- Krakatau 1883 (deel 1): de eerste berichtgeving
- Krakatau 1883 (deel 3): Expeditie naar de Lampongs
- “10 nieuwe Bali’s”: nieuwe toeristische bestemmingen van Indonesië
- Straatnamen in Nederlands-Indië
Voetnoten
[1] Een schoener is een groot zeilschip.
[2] Het woord prauw komt van het Maleise/Indonesische woord ‘perahu‘ en duidt op middelgrote inlandse vaartuigen, vaak vissersboten.
[3] De wedono of wedana was een inlands districtshoofd van een gebiedje (een soort gemeente) onder het niveau van het regentschap/residentie. De wedono (inlands bestuur) werkte in zo’n gebied nauw samen met de controleur (binnenlands bestuur).
[4] De letterlijke vertaling van deze zin, in modern Indonesisch gespeld als “air datang, tuan-tuan ada di belakang“, is “het water komt, er zijn heren achter.” Wellicht wordt bedoeld “achtergebleven.”
[5] De pikol was een oude Indische gewichtsmaat die duidde op het gewicht dat een man op zijn schouder kan dragen. In 1844 was het precieze gewicht door de Nederlands-Indische regering vastgelegd tot 133⅓ pond, oftewel zo’n 60,5 kilogram.
[6] Een tegal (in het Indonesisch ladang) duidt op Java op een droge akker, in tegenstelling tot een sawah wat duidt op een nat rijstveld.