Nationale helden van Indonesië

Laatste update: 11 november 2019 (zes nieuwe nationale helden toegevoegd)

De titel Nationale Held van Indonesië (Pahlawan Nasional Indonesia) is het hoogste eerbewijs dat aan Indonesiërs gegeven kan worden. Het wordt gegeven aan personen, na hun dood, die heldhaftig hebben opgetreden of de Indonesische staat en maatschappij een buitengewone dienst hebben bewezen.

Alle 187 nationale helden (per november 2019) worden in dit artikel beschreven.

De titel Nationale Held wordt gegeven door de Indonesische president, na een proces van vier stappen: de bevolking van een stad of regentschap kan samen met de burgemeester of regent een verzoek indienen bij de gouverneur van de provincie; de gouverneur doet dan een aanbeveling bij het Ministerie van Sociale Zaken; na goedkeuring gaat het voorstel naar de president en zijn ‘Raad voor de Titulatuur’ (Dewan Gelar). Deze raad bestaat uit twee academici, twee mensen uit militaire kring en drie personen die zelf ooit een bepaalde onderscheiding hebben gekregen. De president en de Raad hakken dan dus de knoop door.

Criteria

Er zijn zeven criteria vastgesteld waar personen aan moeten voldoen om gekozen te kunnen worden tot Nationale Held:

  1. Overleden Indonesisch staatsburger (of persoon die tegen kolonialisme gevochten heeft op het grondgebied dat nu Indonesië is) die tijdens zijn of haar leven een gewapende of politieke strijd leidde, of een concept, idee of product gecreëerd heeft dat nuttig is voor het land.
  2. De persoon heeft de strijd voortgezet gedurende zijn of haar leven, en prestaties geleverd die verder gaan dan verplichtingen.
  3. De acties hadden een verregaande impact.
  4. De persoon heeft een hoge mate van vaderlandsliefde laten zien.
  5. De persoon was van een goede moraal en respectabel karakter.
  6. De persoon heeft zich nooit overgegeven aan een vijand.
  7. De persoon heeft niets gedaan dat voor een smet zorgt op zijn of haar nalatenschap.

Lijst van nationale helden (inhoudsopgave)

De 187 nationale helden zijn hieronder ingedeeld in de volgende zes categorieën.

  • Strijders tegen het kolonialisme: 39 strijders, verzetsleiders en heersers die zich tussen de 16e eeuw en de Tweede Wereldoorlog verzetten tegen koloniale overheersing, en vochten tegen de Nederlanders of in sommige gevallen de Portugezen, Engelsen of Japanners.
  • Onafhankelijkheidsactivisten en politici: 71 personen die zich in de eerste helft van de 20e eeuw politiek inzetten voor de Indonesische onafhankelijkheid en/of in de tweede helft van die eeuw politiek actief waren in Indonesië.
  • Onafhankelijkheidsstrijders: 24 strijders en soldaten die tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog tussen 1945 en 1949 vochten tegen de Nederlanders (en in het eerste jaar ook de Britten).
  • Religieus leiders en godsdienstgeleerden: 14 geleerden, voorgangers en leiders die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de islam (en in één geval het katholicisme) in de archipel.
  • Militairen: 20 militair leiders en soldaten die een belangrijke rol hebben gespeeld na de soevereiniteitsoverdracht in 1949.
  • Wetenschap, onderwijs en cultuur: 19 personen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de wetenschap, onderwijs of cultuur, of anderszins een niet-politieke, -militaire- of -religieuze bijdrage hebben geleverd aan de Indonesische maatschappij.

Omdat de meeste Indonesiërs geen achternaam/familienaam hebben, zijn de helden gesorteerd op alfabetische volgorde op basis van de gehele naam (dus inclusief eventuele voornamen). De meest gebruikelijke naam wordt gebruikt; soms is dat met de oude gebruikelijke ‘Nederlandse’ spelling, soms in de moderne spelling. Bij verschillende personen zijn titels zoals Pangeran (prins) of Sultan een gebruikelijk onderdeel van de naam, maar deze zijn niet meegenomen in de sortering.

Veel helden zijn geboren in bijvoorbeeld een oud sultanaat of een residentie van Nederlands-Indië. De hieronder genoemde geboorte- en overlijdensplaatsen zijn de steden/regentschappen en provincies volgens de huidige situatie, en met gebruik van de huidige spelling.


Strijders tegen het kolonialisme (tot de Tweede Wereldoorlog)

Abdul Kadir

Abdul Kadir (Sintang, West-Kalimantan 1771 — Melawi, West-Kalimantan 1875), ook bekend als Tumenggung Setia Pahlawan, was een leider van het gebied Melawi in het koninkrijk Sintang. Door de Maleiers van de kust en de Dajaks uit het binnenland bijeen te brengen wist hij het gebied te versterken. Hij speelde lange tijd een dubbelrol: als leider binnen het koninkrijk was hij een bondgenoot van de Nederlanders, maar ondertussen leidde hij in zijn regio het verzet tegen de Nederlandse kolonisten. Pas na vele jaren, toen hij al over de 100 was, hadden de Nederlanders hem door en werd hij gevangengenomen. Kort daarna overleed hij.

sultan agung mataram

Sultan Agung van Mataram (Jogjakarta 1593 — Bantul, Jogjakarta 1645), ook wel Agoeng de Grote of voluit Agung Adi Prabu Hanyakrakusuma, was van 1613 tot zijn dood de derde sultan van het machtige sultanaat Mataram op Java. Onder zijn leiding werd het grondgebied van het sultanaat flink uitgebreid. Zo werden grote delen van West-Java en Oost-Java veroverd, waaronder de machtige stad Surabaya. Hij probeerde ook de Nederlanders weg te jagen uit Batavia, maar omdat sultan Agung alleen een landleger en geen zeevloot had mislukte dat. Omdat het sultanaat steeds groter werd richtte de sultan overal kadipaten op, een soort provincies. Daarmee is zijn invloed groot geweest, want veel van die kadipaten zijn in de Nederlandse tijd als ‘regentschap’ bewaard gebleven, en zijn er nu ook nog steeds onder de naam ‘kabupaten‘. Naast deze bestuurlijke innovatie wordt sultan Agung ook gezien als de grondlegger van de Javaanse kalender.

Andi Mappanyukki.jpg

Andi Mappanyukki (Bone, Zuid-Sulawesi 1885 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1967) was een verzetsstrijder. Hij was de zoon van de sultan van Gowa, en vanaf jonge leeftijd was hij actief in de strijd tegen de Nederlandse koloniale overheerser. In 1905 werd hij door zijn vader aangewezen als luitenant van het koninklijke leger. Tot in de jaren 30 bleef hij strijden in de guerrilla-oorlog tegen de Nederlanders. Tussen 1931 en 1946 was hij ook sultan van het naburige sultanaat Bone. Andi Mappanyukki had zeker acht kinderen, waarvan een, Andi Abdullah Bau Massepe, ook een nationale held is vanwege zijn strijd tegen de Nederlanders.

Pangeran Antasari

Pangeran Antasari (Banjar, Zuid-Kalimantan 1797 of 1809 — Noord-Barito, Midden-Kalimantan 1862), oftewel Prins Antasari, was een prins van de sultanfamilie van Banjar. In de 19e eeuw probeerde Nederland om het eiland Borneo (Kalimantan) onder controle te krijgen. Om dat tegen te gaan smeedde Antasari een alliantie met omliggende koninkrijkjes. Tussen 1859 en 1863 kwamen de Nederlanders met de “Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo”, ook bekend als de ‘Banjarmasin-oorlog’. Antasari verwierp voorstellen van Nederland voor een wapenstilstand, waarbij hij veel macht en geeld zou krijgen. Uiteindelijk overleed hij voor het einde van de oorlog aan pokken.

Teungku Chik di Tiro.jpg

Teungku Chik di Tiro (Pidie, Atjeh 1836 — Aceh Besar, Atjeh 1891) was een guerrillastrijder uit het sultanaat Atjeh. In zijn jonge jaren studeerde hij overdag over de islam met zijn vader en oom, en ’s avonds en ’s nachts vocht hij voor het sultanaat tegen de Nederlanders. Vanaf 1880, tijdens de Atjeh-oorlog, was hij oelama (islamgeleerde) annex gevechtsleider. Hij trok van dorp naar dorp om lezingen te geven over de islam, en over het belang van vechten tegen de Nederlandse kolonisator. Onder leiding van Chik di Tiro werden meerdere Nederlandse forten veroverd en de Nederlandse controleur in Kota Radja (Banda Atjeh) vermoord. Hij verklaarde ooit “door te zullen vechten tot alle Nederlanders uitgeroeid zijn.” In 1891 stierf hij, na vergiftigd te zijn door een lokale leider die was omgekocht door de Nederlanders.

Cut Nyak Dhien

Cut Nyak Dhien (Aceh Besar, Atjeh 1848 — Sumedang, West-Java 1908) was een guerrillastrijdster van het sultanaat Atjeh. Haar man stierf aan het begin van de Atjehoorlog in gevecht met de Nederlanders, waarna Cut Nyak Dhien zwoor om wraak te nemen. Ze hertrouwde met guerrillaleider Teuku Umar (eveneens nationale held) en bleef haar hele leven vechten tegen de Nederlanders, ook nadat ook haar tweede man was gedood in de strijd. Uiteindelijk werd ze in 1905 gevangengenomen en verbannen naar Sumedang op Java, waar ze zou overlijden.

Cut Nyak Meutia.png

Cut Nyak Meutia (Noord-Atjeh, Atjeh 1870 — aldaar 1910) was een guerrillastrijdster van het sultanaat Atjeh. Samen met haar man Teuku Cik Tunong vocht ze tegen de Nederlanders tijdens de Atjehoorlog. Haar man boekte verschillende successen als legerleider en werd daarom door de sultan aangewezen als lokaal leider. In 1905 werd Teuku Cik Tunong door de Nederlanders opgepakt en geëxecuteerd, maar Cut Nyak Meutia ging (samen met haar nieuwe man) door met vechten. Toen ook deze echtgenoot werd gedood werd zij zelf legerleider. Uiteindelijk werd ook zij door de Nederlanders gevangengenomen. Ze verzette zich met een rencong, een Atjehse dolk, en werd vervolgens gedood door een vuurwapen.

Depati Amir (Bangka, Bangka-Belitung 1805 — Kupang, Oost-Nusa Tenggara 1869) was een tegenstander an het koloniale bewind. Op het eiland Bangka vocht hij tegen de Nederlanders. Om zijn invloed in te perken wilde de Nederlandse overheid hem een soort onderkoning maken van een deel van het eiland. Hij weigerde dit, en ging door met zijn verzet. In 1851 werd Depati Amir daarom opgepakt en verbannen naar het eiland Timor. In ballingschap ging zijn strijd door, en hij werkte als adviseur voor Timorese koningen die vochten tegen de Nederlanders. De luchthaven van Pangkal Pinang op het eiland Bangka is genoemd naar Depati Amir.

Diponegoro

Diponegoro (Jogjakarta 1785 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1855) was een Javaanse prins die zich verzette tegen de Nederlanders. Hij was de oudste zoon van de sultan van Jogjakarta, maar werd toch geen sultan toen zijn vader overleed. Zijn door de Nederlanders gesteunde jongere halfbroer werd sultan, en dit leidde tot ontevredenheid onder de bevolking. Een hongersnood in 1821, een vulkaanuitbarsting in 1822 en een cholera-epidemie in 1824 vergrootten de onvrede. In 1825 verklaarde Diponegoro de oorlog aan de Nederlanders, en aan de sultan en zijn aanhangers die met de Nederlanders samenspanden. Deze oorlog wordt nu de Java-oorlog genoemd, waarbij Diponegoro in eerste instantie grote delen van Midden-Java veroverde. Uiteindelijk werd de oorlog toch door Nederland gewonnen, en Diponegoro werd in 1830 gevangengenomen en verbannen naar Sulawesi. 1830 was hiermee het begin van de Pax Neerlandica, een periode van vrede en Nederlands gezag op Java.

Hamengkubuwono I

Hamengkubuwono I (Sukoharjo, Midden-Java 1717 — Jogjakarta 1792) was de eerste sultan van Jogjakarta. Hij was geboren als Raden Mas Sujana en heette later Mangkubumi, als kroonprins van het sultanaat Mataram. Binnen het sultanaat bestond er onenigheid over de troonopvolging, en van 1749 tot 1755 vond de Derde Javaanse Successieoorlog plaats tussen Mangkubumi enerzijds en Pakubuwono III (gesteund door de VOC) anderzijds. Dit eindigde met het Verdrag van Giyanti, waarin werd vastgelegd dat het sultanaat Mataram werd opgesplitst in de vorstenlanden Soerakarta en Jogjakarta. Mangkubumi werd onder de naam Hamengkubuwono I de eerste sultan van Jogjakarta. Het paleis dat hij liet bouwen is nu nog steeds in gebruik als sultanpaleis. Naast Hamengkubuwono I (sultan van 1755 tot 1792) is ook Hamengkubuwono IX (sultan van 1940 tot 1988) een nationale held.

sultan Hasanuddin.jpg

Sultan Hasanuddin (Gowa, Zuid-Sulawesi 1631 — aldaar 1670) was sultan van Gowa van 1653 tot 1669. Dit was een roerige periode, omdat de VOC (onder leiding van gouverneur-generaal Cornelis Speelman) de sultanaten in het oosten wilde onderwerpen, om zo een monopolie op de specerijenhandel te verzekeren. Dat lukte de VOC bij bijvoorbeeld het sultanaat van Ternate, maar door het optreden van sultan Hasanuddin niet bij het sultanaat van Gowa. Tussen 1666 en 1669 vond er de bloedige Makassar-oorlog plaats, die de VOC uiteindelijk won. Sultan Hasanuddin trok zich terug, en vanaf dat moment was het sultanaat Gowa niet meer zo machtig. Vanwege zijn agressie in de gevechten kreeg Hasanuddin van de Nederlanders de bijnaam ‘het haantje van het oosten’. De luchthaven van Makassar is naar hem genoemd.

Himayatuddin Muhammad Saidi (Buton, Zuidoost-Sulawesi ± 1700 — aldaar 1766), beter bekend als Sultan Himayatuddin, was sultan van het sultanaat Buton van 1752 tot 1755 en opnieuw van 1760 tot 1763. Buton is een eiland voor de kust van Zuidoost-Sulawesi. Tijdens zijn eerste regeringsperiode was sultan Himayatuddin een bondgenoot van de Nederlanders van de VOC. Hij zag daarvan echter steeds minder het voordeel in, en hij wilde het bondgenootschap verbreken. Om die reden werd hij afgezet en begon hij een guerrillastrijd tegen de Nederlandse kolonisten. Dit was succesvol, en enkele jaren later keerde hij dus terug als sultan, maar nu juist als tegenstander van de Nederlanders. Vanwege zijn succes daarin kreeg hij de titel ‘Oputa Yi Koo‘, in de lokale taal een titel iets als ‘koning die een guerrilla vecht in het bos’.

I Gusti Ketut Jelantik.jpg

I Gusti Ketut Jelantik (Buleleng, Bali rond 1800 — aldaar 1849) was een lokale vorst van het koninkrijk Buleleng in het noorden van Bali. In deze periode probeerden de Nederlanders om Bali onder Nederlands gezag te krijgen, en daartoe werden in 1846, 1848 en 1849 strafexpedities naar Bali ondernomen. I Gusti Ketut Jelantik leidde het verzet, waardoor de eerste twee expedities grotendeels mislukten. Tijdens de derde expeditie besloot I Gusti Ketut Jelantik met zijn mannen door te vechten tot de dood. Voordat ze zouden verliezen, pleegden het grootste deel van het leger een ‘poepoetan‘, oftewel een collectieve rituele zelfmoord. I Gusti Ketut Jelantik zelf trok zich terug op de vulkaan Batur, waar hij zou overlijden. Na deze gebeurtenissen werd de Vrede van Kuta getekend, waarna nagenoeg heel Bali door de Nederlanders beheerst werd.

I Gusti Ngurah Made Agung.JPG

I Gusti Ngurah Made Agung (Denpasar, Bali 1876 — Badung, Bali 1906) was een Balinese koning. Hij is vooral bekend als schrijver: hij schreef allerlei boeken over Bali, en over hoe de Balinezen zich moesten verzetten tegen koloinale overheersing door de Nederlanders. Vanaf 1902 was hij koning van Badung in het zuiden van Bali. Om Bali te onderwerpen kwam het Nederlands-Indische leger in 1906 met een strafexpeditie onder leiding van luitenant-generaal M.B. Rost van Tonningen. Toen de Nederlanders snel opstoomden richting Badung besloot I Gusti Ngurah Made Agung met zijn mannen tot een ‘poepoetan‘, een collectieve rituele zelfmoord. Bij deze poepoetan in september 1906 kwamen 400 Balinezen om het leven.

Imam Bonjol

Tuanku Imam Bonjol (Pasaman, West-Sumatra 1772 — Minahasa, Noord-Sulawesi 1864) was een gevechtsleider uit West-Sumatra. Zijn eigenlijk naam was Muhammad Shahab, maar hij is bekend als Tuanku (een adellijke titel) Imam (islamitisch leider) Bonjol (naar zijn geboortedorp, nu gelegen in het regentschap Pasaman). De Padribeweging was een groepering in westelijk Sumatra die zich inzette voor een puurdere ‘Arabische’ vorm van de islam. De Nederlanders steunden echter de lokale adel die naast de islam ook de lokale cultuur belangrijk vond. Dit leidde tot de Padri-oorlogen tussen 1803 en 1837 geregeld oplaaiden, met Imam Bonjol als een van de belangrijkste leiders aan de kant van de Padribeweging. Toen Nederland in 1830 klaar was met oorlog voeren op Java (zie Diponegoro) waren er meer troepen en middelen voor de oorlog op Sumatra, wat uiteindelijk leidde tot de Nederlandse overwinning. Imam Bonjol werd in 1837 gevangengenomen en woonde de rest van zijn leven in ballingschap in West-Java, de Molukken en uiteindelijk Noord-Sulawesi.

Iskandar Muda.jpg

Iskandar Muda (Banda Atjeh, Atjeh ± 1583/1590 — aldaar 1636) was de twaalfde sultan van Atjeh. Onder zijn leiding veroverde het sultanaat Atjeh grote delen van Sumatra en het Maleisische schiereiland, en werd Atjeh bekend als een belangrijk centrum voor handel en de islam. Iskandar Muda had een sterk leger opgebouwd, onder andere met olifanten, en een zeevloot met galeien. Vanaf het moment dat hij aan de macht kwam in 1607 versterkte hij zijn positie in het noorden van Sumatra, en veroverde hij onder andere de gebieden van Deli, Johor, Siak en Nias. In 1629 probeerde hij ook Portugees Malakka te veroveren, maar dat mislukte. De economie van Atjeh floreerde in deze periode, doordat de sultans van het Ottomaanse Rijk liever met het islamitische Atjeh handel dreven in producten als nootmuskaat en kruidnagel dan met de katholieke Portugezen.

Kiras Bangun

Kiras Bangun (Karo, Noord-Sumatra 1852 — aldaar 1942), ook bekend als Garamata oftewel ‘rood-oog’, was een verzetsleider uit het noorden van Sumatra. Van jongs af aan trok hij van dorp tot dorp om de cultuur en normen en waarden van het Karovolk te bewaken. Op den duur ging hij dit gebruiken om lokale verzetsgroepen op te zetten tegen het koloniale gezag van de Nederlanders. Vanaf 1904 begon de guerrillaoorlog, waarbij Kiras Bangun meer en meer troepen in Karo en het zuiden van Atjeh overtuigde tegen de Nederlanders te vechten. De Nederlanders raakten echter meer en meer aan de winnende hand, en toen er een generaal pardon werd afgekondigd voor hen die de wapens neerlegden, verloor Kiras Bangun de meeste van zijn manschappen. Zelf werd hij opgepakt en jarenlang woonde hij onder huisarrest. De rest van zijn leven zette hij zich in voor meer onderwijs voor de lokale bevolking, en in het geheim bleef hij werken aan het verzet, waarbij hij onder andere zijn twee zoons inzette.

La Madukelleng

La Madukelleng (Wajo, Zuid-Sulawesi 1700 — aldaar 1765) was een prins en strijder van het lokale koninkrijk Wajo in Zuid-Sulawesi. Op jonge leeftijd reisde hij naar onder andere het koninkrijk Paser op Kalimantan en delen van het huidige Maleisië. Als zeevaarder had hij de macht over de Zeestraat van Makassar, en door de Nederlanders werd hij gezien als piraat. Vanwege een huwelijk met een prinses uit Paser werd hij in 1726 sultan aldaar, totdat hij in 1736 werd gevraagd terug te keren naar Wajo, dat in oorlog was met het naburige Bone. Onder de leiding van La Madukelleng wist Wajo het grondgebied uit te breiden en aanvallen van zowel Bone als de Nederlanders af te slaan.

Mahmud Badaruddin II

Sultan Mahmud Badaruddin II (Palembang, Zuid-Sumatra 1767 — Ternate, Noord-Molukken 1852) was tussen 1803 en 1813 en tussen 1818 en 1821 de sultan van Palembang Darussalam. In deze tijd waren Nederland en Engeland in oorlog en beide landen aasden op de macht over Sumatra. De sultan probeerde zijn macht te behouden, onder andere door een bondgenootschap met Engeland te sluiten. In 1813 werd hij echter afgezet door de Engelsen, en vervangen door zijn jongere broer als marionet. Na het Verdrag van Londen van 1814 kwam Nederland weer aan de macht, en de Nederlanders lieten Mahmud Badaruddin II terugkeren in 1818. De vrede was van korte duur, en het KNIL voerde in 1819 en 1821 twee expedities uit naar Palembang. De tweede expeditie was succesvol, de sultan werd opgepakt en samen met een deel van zijn familie verbannen naar Ternate, waar hij nog meer dan 30 jaar zou wonen. De luchthaven van Palembang is naar hem genoemd.

Mahmud Syah III

Sultan Mahmud Syah III van Johor (Tanjung Pinang, Riau-eilanden 1756 — Lingga, Riau-eilanden 1811) was de 15e sultan van het sultanaat Johor. Dit sultanaat strekte zich in die tijd uit van het huidige Johor in Maleisië tot Singapore, de Riau-eilanden en delen van het vasteland van Sumatra. In dit gebied werd gestreden om macht en handelsbetrekkingen tussen de Boeginezen uit Sulawesi en de Nederlanders van de VOC. Door een verbond met de VOC te sluiten wist sultan Mahmud Syah III zijn macht uit te breiden. Hij verplaatste vervolgens de hoofdstad van het sultanaat naar Lingga, en leidde vanaf daar het verzet tegen buitenstaanders, waaronder de Nederlanders. Na de dood van de sultan was er onenigheid over zijn opvolging, en splitste het sultanaat in tweeën: Johor (nu Maleisië) en Riau-Lingga (nu Indonesië) anderzijds.

Malahayati.png

Malahayati (16e eeuw — Aceh Besar, Atjeh 1604), of Keumalahayati, was een admiraal van de marine van het sultanaat Atjeh. Ze wordt vaak gezien als de eerste vrouwelijke admiraal ter wereld. Ze kwam uit een familie van sultans en legerleiders, en besloot zelf bij de marine te gaan. Toen haar man, ook een marineofficier, werd gedood door Portugese troepen besloot Malahayati om de strijd zelf verder te zetten. Ze zette een marinevloot op bestaande uit weduwen, en streed tegen de Portugezen en de Nederlanders. Zo was ze onder andere betrokken bij de moord op de Nederlandse ontdekkingsreiziger Cornelis de Houtman, bekend van de Eerste Schipvaart, in 1599. In 1602 kwamen ook de Engelsen naar Atjeh, en omdat de reputatie van Malahayati al bekend was kwamen zij niet gewapend, maar met een brief van koningin Elizabeth I zelf om te vragen om vreedzame handelsbetrekkingen. Onder andere een haven, een oorlogsschip en een universiteit zijn naar haar genoemd.

Mangkunegara I.jpeg

Mangkunegara I (Sukoharjo, Midden-Java 1725 — Solo, Midden-Java 1795), geboren als Raden Mas Said, was een prins van het machtige sultanaat Mataram op Midden-Java. Tussen 1749 en 1955 vond de Derde Javaanse Successieoorlog plaats tussen twee familieleden van Raden Mas Said, die beide de macht over Matram wilden: Mangkubumi en Pakubuwono III (gesteund door de VOC). De oorlog eindigde met het Verdrag van Giyanti, waarin werd vastgelegd dat het sultanaat Mataram werd opgesplitst in de vorstenlanden Soerakarta (Solo) en Jogjakarta. Raden Mas Said was het hier niet mee eens en zette de strijd voort, en wist uiteindelijk een verdere opsplitsing te bewerkstelligen: hij werd zelf onder de naam Mangkunegara I de heerser van het nieuwe vorstenland Mangkunegaran.

Martha Christina Tiahahu

Martha Christina Tiahahu (Midden-Molukken, Molukken 1800 — Bandazee, Molukken 1818) was een Molukse vrijheidsstrijdster. Vanaf jonge leeftijd ging ze met haar vader mee in de strijd tegen de Nederlanders. Ze was betrokken bij verschillende gevechten, en was ook bij het afbranden van het Fort Duurstede op het eiland Saparua in 1817. Datzelfde jaar werd ze met onder andere haar vader en kapitein Pattimura opgepakt. Terwijl de anderen werden geëxecuteerd, werd Martha Christina Tiahahu vrijgelaten vanwege haar jonge leeftijd. Ze ging door met de strijd tegen de Nederlanders, en werd later opnieuw opgepakt en op een schip richting Java gezet om daar dwangarbeider te worden. Op het schip werd ze echter ziek, en ze overleed twee dagen voor haar 18e verjaardag.

Nuku Muhammad Amiruddin

Nuku Muhammad Amiruddin (Tidore Archipel, Noord-Molukken 1738 — aldaar 1805), ook bekend als Prins Nuku of Sultan Nuku, was een sultan van Tidore. Zijn vader, sultan Jamaluddin, werd in 1779 opgepakt en verbannen naar Batavia. De VOC wees een marionet aan als nieuwe sultan. Nuku en zijn jongere broer Kamaluddin verzetten zich hiertegen en bouwden een leger op met een vloot kora-kora-roeischepen, met een basis op het eiland Ceram (Seram). In de daaropvolgende jaren vonden er verschillende veld- en zeeslagen plaats tussen de Nederlanders en het leger van Nuku. Na bijna twee decennia gevechten wist Nuku in 1797 uiteindelijk Tidore weer in te nemen. De aanval vond plaats met 79 kora-kora-schepen, gesteund door één Brits oorlogsschip. Nuku werd aangewezen als nieuwe sultan.

Nyi Ageng Serang.jpg

Nyi Ageng Serang (Grobogan, Midden-Java 1752 — Jogjakarta 1838) was een Javaanse guerrillastrijdster. Zij was van adellijke afkomst: haar vader was een lokale prins en generaal voor de sultan van Jogjakarta. Officieel was er sinds het Verdrag van Giyanti van 1755 geen oorlog meer tussen Nederland en de Javaanse vorstenlanden, maar Nyi Ageng Serang en haar vader gingen door met de aanvallen. Ook na het overlijden van haar vader ging ze door met de gevechten, en ze leidde een legereenheid tijdens de Java-oorlog van 1825-1830, toen ze al meer dan 70 jaar oud was.

Pakubuwono VI

Pakubuwono VI (Solo, Midden-Java 1807 — Ambon, Molukken 1849) was de zesde heerser van het vorstenland Soerakarta (Solo). Hij was geboren als prins Raden Mas Sapardan, en volgde in 1823 zijn vader op als lokale koning. Tijdens de Java-oorlog vanaf 1825 had Soerakarta officieel een verbond met Nederland, maar in de praktijk werkte Pakubuwono VI samen met de opstandeling prins Diponegoro. Aan het begin van 1830 werd Diponegoro opgepakt, en niet veel later werd ook Pakubuwono VI door de Nederlanders gevangengenomen. Nederland wees een oom van hem aan als nieuwe marionetkoning Pakubuwono VII. Pakubuwono VI werd verbannen naar Ambon. Een van zijn vrouwen was op dat moment zwanger, en de daaruit geboren zoon zou later koning Pakubuwono IX worden. Pakubuwono X, eveneens een nationale held, was een kleinzoon van Pakubuwono VI.

Pattimura

Pattimura (Midden-Molukken, Molukken 1783 — Ambon, Molukken 1817), geboren als Thomas Matulessy maar algemeen bekend als kapitein Pattimura, was een Molukse vrijheidsstrijder. In 1810 namen de Britten de Molukken over, en Pattimura klom op tot sergeant-majoor in het Britse leger. Na het Verdrag van Londen van 1814 werden de Molukken in 1816 weer Nederlands, en vanaf dat moment kwam Pattimura in verzet. In 1817 nam hij met zijn mannen (en met Martha Christina Tiahahu, ook een nationale held) het Fort Duurstede op Saparua in en de meeste Nederlanders werden vermoord. Ook een legereenheid, die vanuit Ambon naar Saparua gestuurd werd, werd uitgemoord. Een volgende Nederlandse expeditie in november 1817 was echter wel succesvol. Pattimura werd gevangen genomen en een maand later geëxecuteerd.

Pong Tiku

Pong Tiku (Noord-Toraja, Zuid-Sulawesi 1846 — Tana Toraja, Zuid-Sulawesi 1907), met de bijnaam Ne’ Baso, was een lokale heerser en gevechtsleider in het noordelijke deel van Zuid-Sulawesi. Dat gebied stond in die tijd bekend om de koffieplantages, en de Nederlanders vochten om hegemonie met allerlei krijgsheren. Pong Tiku was een van de succesvolste daarvan, en hij veroverde meerdere omliggende gebieden en landgoederen. Toen aan het begin van de 20e eeuw de Nederlanders echt met een invasie kwamen werd het ene na het andere lokale koninkrijkje ingenomen. In 1906 en 1907 was Pong Tiku de laatste overgebleven krijgsheer die standhield tegen de Nederlanders. Uiteindelijk werd hij in juni 1907 gevangengenomen, en niet veel later geëxecuteerd. Heel Zuid-Sulawesi was nu onderworpen aan Nederland, maar Pong Tiku bleef een lokale held, en van tijd tot tijd laaide er nog weer rebellie op.

Radin Inten II

Radin Inten II (Zuid-Lampung, Lampung 1834 — Lampung 1858) was een lokale vorst in Lampung in het zuiden van Sumatra. De ‘Lampongse Districten’ waren in die tijd al lang onder Nederlands gezag, maar onder leiding van Radin Inten II werden er vanaf 1850 weer forten gebouwd en verzet gevoerd tegen Nederland. De Nederlanders wisten in de jaren daarna verschillende forten te vernietigen en verzetsleiders te doden, maar Radin Inten II bleef zijn strijd voortzetten. Ook ging hij niet in op Nederlandse vredesvoorstellen in ruil voor veel macht en rijkdom. Door een andere lokale leider om te kopen konden de Nederlanders hem uiteindelijk vinden, en hij werd geëxecuteerd. Hiermee was het Lampungse verzet definitief gebroken.

Raja Haji Fisabilillah

Raja Haji Fisabilillah (Rokan Hulu, Riau 1725 — Malakka, Maleisië 1784) was een Boeginese strijder. Zijn vader was een onderkoning van Riau. Na het overlijden van deze onderkoning was Raja Haji nog maar 19 jaar oud, dus werd besloten dat zijn neef Daeng Kemboja de nieuwe onderkoning werd, en Raja Haji werd ‘Engku Kelana‘ (een soort stafchef verantwoordelijk voor binnenlandse veiligheid). In deze functie was hij betrokken bij veel gevechten tegen de Nederlanders, met wisselend succes. Na het overlijden van Daeng Kemboja in 1777 werd Raja Haji Fisabilillah zelf onderkoning. In eerste instantie sloot hij een wapenstilstand en economisch samenwerkingsverband met de Nederlanders, maar nadat die overeenkomst door Nederland geschonden werd, laaide de oorlog weer op. Raja Haji sloot verbonden met omliggende koninkrijken om tegen de Nederlanders te vechten. Tijdens een groot gevecht om Malakka in 1784 kwam hij om het leven. Tegenwoordig is het vliegveld van Tanjung Pinang, de hoofdstad van de provincie Riau-eilanden, naar hem genoemd.

sisingamangaraja xii

Sisingamangaraja XII (Toba Samosir, Noord-Sumatra 1845 — Dairi, Noord-Sumatra 1907) was een koning van het Batakvolk op Sumatra. De koning had niet zo zeer een politieke rol, maar meer een leidende rol op het gebied van rechtspraak en religie. Toen in 1873 in het naburige Atjeh de oorlog tegen de Nederlanders begon, ging koning Sisingamangaraja XII zich ook politieker opstellen. In 1878 hield hij een ceremonie waarin hij het Batakvolk opriep zich tegen de Nederlanders te keren. In de daarop volgende jaren vonden er talloze veldslagen plaats onder zijn leiding. Deze oorlog duurde decennia lang. Uiteindelijk werd de koning in 1907 gedood in een veldslag. Het Batakgebied werd nu Nederlands, en er kwam geen nieuwe koning meer.

soeprijadi

Soeprijadi (Trenggalek, Oost-Java 1923 — verdwenen in 1945) was een soldaat die rebelleerde tegen de Japanse bezetter. In 1923, tijdens de Japanse bezetting, had hij zich aangesloten bij het door de Japanners opgerichte vrijwilligersleger PETA. Na een training was hij geplaatst in de stad Blitar in Oost-Java, waar hij toezicht moest houden op dwangarbeiders. Hij kreeg echter sympathie voor de dwangarbeiders, en begon zich daarom tegen de Japanners te keren. Hij leidde de voorbereiding van een rebellie. Op 14 februari keerden de rebellen zich tegen de Japanse soldaten. Dit kostte veel Japanners het leven, maar uiteindelijk wisten zij de rebellie neer te slaan. Verschillende rebellen werden geëxecuteerd en anderen kregen een gevangenisstraf. Volgens de rapporten was Soeprijadi niet gedood, maar er is nooit meer iets van hem vernomen. Volgens sommigen is hij ontsnapt. Na de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945 werd Soeprijadi aangewezen als de eerste minister van defensie, maar hij is daar nooit komen opdagen.

Tuanku Tambusai (Rokan Hulu, Riau 1784 — Negeri Sembilan, Maleisië 1882) was een gevechtsleider van de Padribeweging. Zijn eigenlijk naam was Muhammad Saleh, maar hij is bekend als Tuanku (een adellijke titel) Tambusai (naar zijn geboortedorp, nu gelegen in het regentschap Rokan Hulu). De Padribeweging was een groepering in westelijk Sumatra die zich inzette voor een puurdere ‘Arabische’ vorm van de islam. De Nederlanders steunden echter de lokale adel die naast de islam ook de lokale cultuur belangrijk vond. Dit leidde tot de Padri-oorlogen tussen 1803 en 1837 geregeld oplaaiden, met Tambusai als een van de belangrijkste leiders aan de kant van de Padribeweging. Toen Nederland in 1830 klaar was met oorlog voeren op Java (zie Diponegoro) waren er meer troepen en middelen voor de oorlog op Sumatra, wat uiteindelijk leidde tot de Nederlandse overwinning. Tuanku Tambusai stond vanwege zijn uithoudingsvermogen in deze tijd bekend als ‘De Padrische Tijger van Rokan’. Toen de Nederlanders hadden gewonnen wist Tambusai te ontkomen, en vluchtte hij naar Brits Malaya (nu Maleisië).

Thaha Syaifuddin (Jambi, Jambi 1816 — Batang Hari, Jambi, 1904) was een sultan van Jambi. Vlak nadat hij in 1855 de sultan was geworden van dit rijk op Sumatra, vielen de Nederlanders in 1858 het gebied binnen. Sultan Thaha Syaifuddin werd afgezet en de Nederlanders zetten in zijn plaats een marionet als sultan. Hij hield echter sommige afgelegen gebieden van het sultanaat onder zijn controle, en voerde een guerrillastrijd tegen de Nederlanders. In 1899 werd ook de marionetsultan afgezet, en het kwam tot een beslissende oorlog. In 1904 werden veel van sultan Thaha’s strijders gedood, en zelf overleed hij datzelfde jaar aan ouderdom. De Nederlandse overwinning volgde uiteindelijk in 1907. Het vliegveld van Jambi is genoemd naar sultan Thaha.

Tirtayasa (Serang, Banten 1631 — Jakarta 1692), voluit sultan Ageng Tirtayasa, was de sultan van Bantam (Banten) tijdens de hoogtijdagen van het sultanaat in de 17e eeuw. Naar het voorbeeld van de Europeanen (o.a. de Portugezen en Nederlanders) ontwikkelde de sultan een grote handels- en oorlogsvloot, en Bantam handelde in deze periode door heel Azië. Tirtayasa was een tegenstander van de VOC, en was betrokken bij meerdere slagen tegen zowel de VOC als andere sultanaten zoals Mataram. Zijn zoon werkte juist met de VOC samen om zijn macht te vergroten. In 1680 begon deze zoon aan een staatsgreep, en in 1682 nam hij de macht over van zijn vader onder de naam sultan Haji. Tirtayasa woonde het laatste deel van zijn leven onder huisarrest in Batavia (Jakarta).

Teuku Umar (West-Atjeh, Atjeh 1854 — aldaar 1899) was een gevechtsleider die in de Atjehoorlog tegen de Nederlanders vocht. Vanaf 19-jarige leeftijd vocht hij in verschillende delen van Atjeh. In 1880 trouwde hij met Cut Nyak Dhien (zijn derde vrouw). Vanaf 1883 probeerden de Nederlanders bondgenootschappen te sluiten met Atjehse guerrillastrijders, en ook Teuku Umar werd omgekocht. Hij kreeg een leger van honderden bewapende soldaten onder zijn hoede. In 1896 deserteerde hij echter met zijn troepen, en vocht hij weer tegen de Nederlanders. In 1899 werd hij gedood toen hij in een hinderlaag liep. Zijn vrouw Cut Nyak Dhien, ook een nationale held, zette de strijd voort.

Untung Suropati (Bali 1660 — Pasuruan, Oost-Java 1706) was een legendarische vrijgekomen slaaf die in opstand kwam tegen het bewind. Al op jonge leeftijd was hij verkocht op een slavenmarkt, en hij kwam uiteindelijk in handen van een VOC-officier genaamd Moor in Batavia. Vanwege een geheime relatie met diens dochter werd Untung opgesloten, maar hij wist te ontsnappen. Met andere Balinezen moordde en plunderde hij, tot hij een aanbod kreeg om in dienst van de VOC tegen het sultanaat Bantam te vechten. Vanwege onenigheid vluchtte hij weer, en nu vocht hij met het sultanaat Mataram tegen de VOC. Aan het einde van de 17e eeuw vestigde hij zich in Pasuruan in Oost-Java om een rijk voor zichzelf te stichten, terwijl hij bleef vechten tegen de Nederlanders. Uiteindelijk wist de VOC in 1706 het oosten van Java te veroveren en hem te doden. Untung Suropati wordt nu beschouwd als een vroege onafhankelijkheidsstrijder.

Yusuf Al-Makasari (Makassar, Zuid-Sulawesi 1626 — Kaapstad, Zuid-Afrika 1699), letterlijk Joesoef de Makassaar en ook bekend als Sjeik Yusuf, was een islamgeleerde en strijder tegen het kolonialisme. Hij woonde lange tijd in Arabië om te leren over de islam. Toen hij terugkwam was inmiddels een groot deel van de Indische archipel onder bewind van de VOC. Yusuf werd in Bantam (Banten) adviseur van sultan Tirtayasa, en trouwde met een van zijn dochters. Vanaf 1680 nam sultan Haji, gesteund door de VOC, de macht in Bantam over. Tirtayasa werd gevangengenomen, Yusuf wist eerst te vluchten maar later toch opgepakt door de VOC. Hij werd verbannen naar eerst Ceylon (Sri Lanka) en later de Nederlandse Kaapkolonie in Afrika. In Zandvliet, buiten Kaapstad, bekeerde Yusuf slaven tot de islam, waarmee de eerste islamitische gemeenschap van Zuid-Afrika een feit werd. Zandvliet heet tegenwoordig Macassar, naar de geboorteplaats van sjeik Yusuf.

K.H. Zainal Mustafa (Tasikmalaya, West-Java 1899 — Jakarta 1944) was een islamgeleerde en strijder tegen de Japanse bezetter. Na de bedevaart naar Mekka richtte hij op 20-jarige leeftijd een islamitische kostschool op. Hij was sterk tegen de Nederlandse overheersing, en werd daarvoor meermaals opgepakt. Tijdens de Japanse bezetting richtte hij een strijdgroep op. Een groep Japanners kwam naar Zainal Mustafa voor onderhandelingen, maar hij en zijn mannen vermoordden hen. Als vergelding stuurde Japan een grote strijdmacht. In de gevechten werden 120 van Zainal Mustafa’s mannen vermoord en werd hij zelf gearresteerd. Na maandenlange martelingen werd hij in oktober 1944 geëxecuteerd.


Onafhankelijkheidsactivisten en politici (20e eeuw)

Abdul Halim

Abdul Halim (Bukittinggi, West-Sumatra 1911 — Jakarta 1988) had verscheidene politieke rollen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en net daarna. Zo was hij betrokken bij de opzet van de noodregering van de Republiek Indonesië in Bukittinggi in 1948. In 1950 was hij enkele maanden minister-president, en daarna een klein jaar minister van defensie. Er is nog een andere nationale held met de naam Abdul Halim, die voor de duidelijkheid vaak Abdul Halim Majalengka genoemd wordt.

Abdul Muis.jpg

Abdul Muis (Agam, West-Sumatra 1883 — Bandung, West-Java 1959) was een schrijver en journalist die veel schreef over de onderdrukking van de Indonesische bevolking door de Nederlandse overheerser. Hij deed dat onder andere in kranten (ook Nederlandstalige) en romans. Zijn roman Salah Asuhan (‘verkeerde opvoeding’) wordt gezien als een van de belangrijkste werken uit de Indonesische literatuur. Abdul Muis was een periode lid van de Volksraad, een soort Nederlands-Indisch parlement.

Abdurrahman Baswedan (Surabaya, Oost-Java 1908 — Jakarta 1986), beter bekend als A.R. Baswedan, was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij was van Arabische afkomst, en schreef in 1934 een artikel waarin hij Arabische Indonesiërs opriep om de Indonesische onafhankelijkheid te steunen. Richting de onafhankelijkheid was hij betrokken bij het
Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK) en de commissie-KNIP, die zich bezighield met het opzetten van de wetten en instituties van het onafhankelijke Indonesië. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was A.R. Baswedan diplomaat, en hij zorgde ervoor dat Egypte, als een van de eerste landen ter wereld, de onafhankelijkheid van Indonesië erkende. In het onafhankelijke Indonesië was hij minder betrokken bij de politiek, en werkte hij meer als journalist en schrijver.

Achmad Soebardjo.jpg

Achmad Soebardjo (Karawang, West-Java 1896 — Jakarta 1978) was actief in het streven naar een onafhankelijk Indonesië. Zo was hij tijdens zijn studietijd in Leiden lid van de Perhimpoenan Indonesia, de anti-koloniale Indonesische studentenvereniging in Nederland. Hij was ook aanwezig bij de congressen van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking. Terug in Indonesië was hij tijdens de Japanse bezetting lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Later was hij ook een van de leden van het Comité van Negen dat schreef aan de Indonesische grondwet en de staatsfilosofie Pancasila. Direct na de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno was Achmad Soebardjo enkele maanden minister van buitenlandse zaken. In de jaren 50 is hij nog ambassadeur in Zwitserland geweest.

Adam Malik

Adam Malik (Pematangsiantar, Noord-Sumatra 1917 — Bandung, West-Java 1984) was al op jonge leeftijd politiek actief, en op 17-jarige leeftijd was hij al voorzitter van de lokale afdeling van de politieke partij Partindo. Hij was ook journalist en in 1937 was hij mede-oprichter van het persbureau Antara, een onafhankelijke nationalistische tegenhanger van het Nederlands-Indische bureau Aneta. In de rest van zijn loopbaan heeft Adam Malik allerlei politieke functies gehad, en hij is een van de weinigen met zowel hoge functies onder Soekarno als onder Soeharto. Zo was hij tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog adviseur van Soekarno en werd hij later ook minister van handel. Onder Soeharto was hij lange tijd minister van buitenlandse zaken en ook vijf jaar vicepresident.

Adnan Kapau Gani

Adnan Kapau Gani (Agam, West-Sumatra 1905 — Palembang, Zuid-Sumatra 1968) was opgeleid aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen). Ondertussen was hij betrokken bij allerlei nationalistische organisaties, zoals Jong Java, Jong Sumatra en later de nationalistische politieke partij Partindo. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij onder andere een tijdje minister van welvaart. Later bleef hij nog actief in de politiek van de provincie Zuid-Sumatra, en daar was hij ook rector van de universiteit Sriwijaya in Palembang.

Agus Salim.jpeg

Agus Salim (Agam, West-Sumatra 1884 — Jakarta 1954) was een prominent figuur in Sarekat Islam, een nationalistische islamitische vereniging. Hij schreef veel over religie, mensenrechten en politiek, onder andere voor het Bataviaasch Nieuwsblad. Tijdens de Japanse bezetting was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Later was hij ook een van de leden van het Comité van Negen dat schreef aan de Indonesische grondwet en de staatsfilosofie Pancasila. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij nog twee jaar minister van buitenlandse zaken.

Alexander Andries Maramis (Manado, Noord-Sulawesi 1897 — Jakarta 1977), vaak aangeduid als A.A. Maramis, was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij studeerde in Leiden en daar was hij lid van de Perhimpoenan Indonesia, de anti-koloniale Indonesische studentenvereniging in Nederland. Daarna werkte hij als advocaat in Nederlands-Indië. Richting de onafhankelijkheid was hij betrokken bij het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK) en de commissie-KNIP, die zich bezighield met het opzetten van de wetten en instituties van het onafhankelijke Indonesië. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid was hij meerdere periodes minister van financiën en ook nog kort minister van buitenlandse zaken. Later had hij ambassadeursposten in de Filippijnen, West-Duitsland, de Sovjet-Unie en Finland. Het 19e-eeuwse gebouw van het ministerie van financiën in Jakarta, vroeger het ‘Paleis van Daendels’ genoemd, heet nu het A.A. Maramis-gebouw.

Alimin.jpg

Alimin (Solo, Midden-Java 1889 — Jakarta 1964) was een journalist, onafhankelijkheidsactivist en politicus. Al op jonge leeftijd schreef hij voor de krant Djawa Moeda en werd hij lid van de nationalistische organisatie Budi Utomo, en later ook Sarekat Islam. Vanaf de oprichting van de communistische partij van Indië in 1914 was Alimin daarbij betrokken. Hij zou uiteindelijk voorzitter worden van deze partij, en was ook internationaal actief bij o.a. Komintern in Moskou. Direct na zijn dood in 1964 werd hij door Soekarno aangewezen als nationale held. In de jaren daarna werd de communistische partij PKI verboden, de leden staatsgevaarlijk verklaard en honderdduizenden (vermeende) leden uitgemoord. De heldentitel van Alimin is echter niet afgenomen.

Andi Djemma.jpg

Andi Djemma (Palopo, Zuid-Sulawesi 1901 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1965) was de vorst van het koninkrijk Luwu in midden van Sulawesi (rond het noorden van de huidige provincie Zuid-Sulawesi). Hij was betrokken bij de onafhankelijkheidsbeweging, en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog organiseerde hij in zijn regio de strijd tegen de Nederlanders. Een deel van de oorlog woonde hij als banneling op Ternate. In het onafhankelijke Indonesië was hij betrokken bij initiatieven om de regio van Luwu af te splitsen van Zuid-Sulawesi als nieuwe provincie. Dit is nooit gebeurd, al laait de discussie hierover af en toe nog weer op.

andi sultan daeng radja

Andi Sultan Daeng Radja (Bulukumba, Zuid-Sulawesi 1894 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1963) was een onafhankelijkheidsactivist. Hij studeerde aan de Opleidingsschool voor Inlandse Ambtenaren en werkte vervolgens voor de overheid van de Onderafdeling Makassar. Later werd hij openbare aanklager bij een rechtbank in zijn geboorteregio Bulukumba. Ondanks dat hij voor de Nederlands-Indische overheid werkte, kreeg hij antikoloniale ideeën. Hij was bijvoorbeeld aanwezig bij het nationale ‘jeugdcongres’ in 1928. Tijdens de Japanse bezetting was hij in Jakarta betrokken bij de voorbereidingen van de Indonesische onafhankelijkheid, waarbij hij samen met o.a. Sam Ratulangi het eiland Sulawesi vertegenwoordigde. Na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië in 1945 werd Andi Sultan Daeng Radja door de Nederlanders opgepakt en verbannen naar Manado. Na de soevereiniteitsoverdracht was hij weer vrij, en had hij nog verschillende politieke functies, waaronder regent van de regio Bantaeng.

Arie Frederik Lasut

Arie Frederik Lasut (Minahasa, Noord-Sulawesi 1918 — Sleman, Jogjakarta 1949) was een deskundige op het gebied van mijnbouw en geologie. Hij werkte in de Nederlandse tijd als assistent bij de Dienst van den Mijnbouw en tijdens de Japanse bezetting voor de Geologische Dienst. Na de onafhankelijkheidsverklaring nam Lasut met enkele anderen deze dienst over, en uiteindelijk werd hij leidinggevende. Vanwege de oorlog met Nederland moest de dienst enkele keren verhuizen, vanuit Bandung naar Tasikmalaya, toen Magelang en uiteindelijk Jogjakarta. Vanwege zijn uitgebreide kennis over mijnbouw en geologie in Indonesië wilden de Nederlanders tijdens de oorlog graag met hem samenwerken. Hij bleef echter standvastig. In 1949 werd hij door Nederlandse soldaten ontvoerd uit zijn huis, en geëxecuteerd.

ario soerjo

Ario Soerjo (Magetan, Oost-Java 1898 — Ngawi, Oost-Java 1948), vooral bekend als ‘gouverneur Suryo‘, was een politicus. Tijdens de koloniale tijd, van 1938 tot 1943, was hij regent van Magetan. Tijdens de Japanse bezetting was hij vervolgens korte tijd regent van Bojonegoro. Na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië in 1945 werd Ario Soerjo de eerste gouverneur van de provincie Oost-Java. In november 1948 werd hij samen met twee politieagenten ontvoerd door communistische rebellen, en kort daarna vermoord.

BW Lapian

Bernhard Wilhelm Lapian (Minahasa, Noord-Sulawesi 1892 — Jakarta 1977), beter bekend als B.W. Lapian, was lange tijd werkzaam voor de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, eerst op de schepen en later in de haven van Batavia. In zijn tijd daar begon hij nationalistische artikelen te schrijven in kranten en tijdschriften, waaronder het door hemzelf opgerichte Fadjar Kemadjoean (‘dageraad van de vooruitgang’). Vanaf de jaren 30 werd hij politiek actief, eerst in zijn regio in Noord-Sulawesi, en later in de nationale Volksraad. Hij was ook, samen met o.a. Sam Ratulangi, verantwoordelijk voor de oprichting van een nieuw kerkgenootschap in Noord-Sulawesi dat los stond van de Nederlandse kerk. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was B.W. Lapian eerst burgemeester van Manado, en vervolgens enkele jaren gevangen door de Nederlanders. In het onafhankelijke Indonesië was hij nog korte tijd waarnemend gouverneur van Noord-Sulawesi.

Djoeanda Kartawidjaja

Djoeanda Kartawidjaja (Tasikmalaya, West-Java 1911 — Jakarta 1963), tegenwoordig vooral bekend als Ir. H. Juanda, was een politicus. Hij kwam uit een Soendanese adelfamilie, en studeerde aan scholen van hoog aanzien, waaronder de HBS van Bandung en de Technische Hogeschool aldaar. Hij kreeg daar zijn ingenieurstitel in de civiele techniek, en werkte vervolgens als ambtenaar en docent. Pas na de Indonesische onafhankelijkheid werd hij politiek actief, en hij zou onder andere minister worden van vervoer, openbare werken, defensie en financiën. Van 1957 tot 1959 was hij minister-president. Een belangrijke nalatenschap van Djoeanda was de ‘Verklaring van Djoeanda’ van 1957, waarin voor het eerst werd vastgelegd dat Indonesië ook de ‘absolute soevereiniteit’ heeft over alle zeeën die tussen de Indonesische eilanden liggen. In 1982 werd deze regel ook wereldwijd vastgelegd door de VN, maar in 1957 had Djoeanda dit dus al voor Indonesië bewerkstelligd. Het vliegveld van Surabaya is tegenwoordig naar Juanda genoemd, net als een spoorwegstation in Jakarta, een groot park in Bandung en allerlei straten.

Ernest Douwes Dekker

Ernest Douwes Dekker (Pasuruan, Oost-Java 1879 — Bandung, West-Java 1950) was een Indisch-Nederlandse schrijver en activist. Zijn oudoom was Eduard Douwes Dekker, beter bekend onder het pseudoniem Multatuli. Als redacteur schreef Ernest voor onder andere De Locomotief en het Bataviaasch Nieuwsblad. Hij ging het kolonialisme steeds meer afwijzen, en richtte in 1912 met Tjipto Mangoenkoesoemo en Ki Hadjar Dewantara de Indische Partij op. De regering verbood deze organisatie een jaar later, en de oprichters werden naar Nederland verbannen. Douwes Dekker kwam daarna weer terug naar Indië en bleef zijn hele leven politiek actief. Hij werd meerdere keren opgepakt, en tijdens de Tweede Wereldoorlog verbannen naar Suriname. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij terug in Indonesië, en was hij een tijdje minister in het republikeinse kabinet. Hij zette zich er toen voor in dat Indische-Nederlanders voor het onafhankelijke Indonesië zouden kiezen. Om dat kracht bij te zetten veranderde hij zijn naam in het meer Indonesisch klinkende Danudirja Setiabudi. Veel straten in Indonesische steden zijn nu naar Setiabudi genoemd, en in Jakarta heet zelfs een hele wijk zo.

Fatmawati.jpg

Fatmawati (Bengkulu 1923 — Kuala Lumpur, Maleisië 1980) was de eerste ‘first lady‘ van Indonesië. Ze was de derde vrouw van Soekarno, en was met hem samen toen hij de Indonesische onafhankelijkheid uitriep. Fatmawati hees toen voor het eerst de Indonesische vlag; een vlag die ze zelf genaaid had. Nadat Soekarno in de jaren 50 nogmaals trouwde vroeg Fatmawati een scheiding aan, omdat ze tegen polygamie was. De rest van haar leven hield ze zich bezig met de zorg voor kinderen met tuberculose. Met een stichting zamelde ze geld in voor een tuberculose-ziekenhuis in Jakarta. Dit is nu een algemeen ziekenhuis onder de naam RS Fatmawati. Een dochter van Soekarno en Fatmawati, Megawati Soekarnoputri, was van 2001 tot 2004 de eerste vrouwelijke president van Indonesië.

Ferdinand Lumbantobing.jpg

Ferdinand Lumbantobing (Sibolga, Noord-Sumatra 1899 — Jakarta 1962), vaak ook FL Tobing genoemd, was een arts en politicus. Tijdens zijn studietijd aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) was hij al politiek geïnteresseerd, en zat hij onder andere bij de Jong Sumatranen Bond. Hij werkte lange tijd als arts voor verschillende ziekenhuizen en klinieken op Java, Kalimantan en Sumatra. Vanaf de Japanse bezetting werd hij weer politiek actief, eerst als raadslid op Sumatra. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog werd hij eerst resident van Tapanuli en later gouverneur van Noord-Sumatra. In de jaren 50 was hij vervolgens actief in de landelijke politiek, met verschillende ministersposten.

Frans Kaisiepo.jpg

Frans Kaisiepo (Biak Numfor, Papoea 1921 — Jayapura, Papoea 1979) was een politicus en nationalist uit Papoea (westelijk Nieuw-Guinea). Vanaf 1945 zette hij zich in voor de aansluiting van Papoea bij de Republiek Indonesië, en hij was de afgevaardigde van deze regio bij de Malino-conferentie in 1946. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 werd Papoea echter geen onderdeel van Indonesië; het bleef een kolonie onder de naam Nederlands-Nieuw-Guinea. Vanwege zijn aanhoudende protest zat Kaisiepo in de gevangenis van 1954 tot 1961. Na zijn vrijlating richtte hij een partij op die aansluiting van Papoea bij Indonesië nastreefde. Toen dat gebeurd was in 1963 wilden veel inwoners van Papoea dat de regio geheel onafhankelijk zou worden, maar Kaisiepo bleef zich inzetten voor Papoea als deel van Indonesië. Van 1964 tot 1973 was hij gouverneur van de provincie (onder de naam West-Irian).

Gatot Mangkoepradja

Gatot Mangkoepradja (Sumedang, West-Java 1898 — Bandung, West-Java 1968) was een onafhankelijkheidsactivist. Hij was betrokken bij de Indische Vereeniging en de door Soekarno opgerichte Indonesische Nationalistische Partij PNI. Net als Soekarno werd Gatot Mangkoepradja in 1929 opgepakt door de Nederlanders. Na zijn vrijlating in 1931 bleef hij zich inzetten voor de onafhankelijkheid. Hij is echter vooral bekend geworden als oprichter van PETA (“Verdedigers van het Vaderland”) tijdens de Japanse bezetting in 1943. Dit was een vrijwilligersleger gesteund door de Japanners. Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 sloten veel van de PETA-officieren en -troepen zich aan bij de strijd van de republikeinen tegen de Nederlanders. President Soeharto en veel nationale helden (o.a. Soedirman, Ahmad Yani, Soeprijadi, Djatikoesoemo en Basuki Rahmat) zijn hun militaire carrière begonnen bij PETA. Na de soevereiniteitsoverdracht was Gatot Mangkoepradja nog politiek actief voor verschillende politieke partijen.

Hamengkubuwono IX

Hamengkubuwono IX (Jogjakarta 1912 — Washington D.C., Verenigde Staten 1988) was de negende sultan van Jogjakarta, en is net als zijn verre voorvader Hamengkubuwono I een nationale held. Zijn naam was oorspronkelijk Raden Mas Dorodjatun. Van 1931 tot 1938 studeerde hij aan de Universiteit Leiden. Na het overlijden van zijn vader werd hij in 1940 sultan onder de naam Hamengkubuwono IX. Vanaf het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 werd dit door hem gesteund, en hij werkte mee aan het tijdelijk verplaatsen van de Indonesische hoofdstad naar Jakarta van 1946 tot 1948. Vanaf de onafhankelijkheid werd de sultan van Jogjakarta automatisch ook gouverneur van de provincie Jogjakarta. Naast zijn taken als sultan en gouverneur had hij in de loop der tijd nog meerdere andere hoge functies, waaronder het vicepresidentschap van Indonesië van 1973 tot 1978.

Ida Anak Agung Gde Agung

Ida Anak Agung Gde Agung (Gianyar, Bali 1921 — Bali 1999) was een lokale vorst van Gianyar op Bali. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog minister-president van de deelstaat Oost-Indonesië was. Na de soevereiniteitsoverdracht was hij korte tijd minister van binnenlandse zaken van de Verenigde Staten van Indonesië. Later was hij diplomaat en werd hij ambassadeur voor Indonesië in België en Luxemburg, Portugal en Frankrijk, en nog korte tijd minister van buitenlandse zaken. Ida Anak Agung Gde Agung was het op veel punten oneens met president Soekarno, en werd tussen 1962 en 1966 gevangengenomen (maar nooit veroordeeld). Nadat Soekarno was vervangen door Soeharto kwam hij weer vrij, en kreeg hij weer hoge functies in het ministerie van buitenlandse zaken. Zo was hij nog jarenlang ambassadeur in Oostenrijk. In 1980 is hij aan de Universiteit Utrecht gepromoveerd.

Idham Chalid.png

Idham Chalid (Tanah Bumbu, Zuid-Kalimantan 1921 — Jakarta 2010) was een politicus. Na de Indonesische onafhankelijkheid was hij actief voor de moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU) en de politieke tak daarvan. Tussen 1956 en 1966 was hij meerdere keren korte tijd vicepremier van Indonesië. Vervolgens was hij van 1968 tot 1973 minister van welvaart, en in de jaren 70 lange tijd voorzitter van het parlement. Daarna was hij ook nog voorzitter van de DPA, een soort Raad van State. Idham Chalid was ondertussen ook van 1952 tot 1984 voorzitter van het uitvoerend orgaan van NU, en was hij in 1959 medeoprichter van de universiteit Islam Nusantara in Bandung.

Ignatius Joseph Kasimo Hendrowahyono

Ignatius Joseph Kasimo Hendrowahyono (Jogjakarta 1900 — Jakarta 1986) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij was een van de oprichters van een katholieke politieke partij op Java, later bekend als de Katholieke Partij Indonesië PPKI / PKRI. Als lid van die partij zat hij van 1931 tot 1942 in de Volksraad van Nederlands-Indië. Na de Indonesische onafhankelijkheid bleef hij politiek actief, en was hij onder andere minister van landbouw en van handel. Van 1945 tot 1960 was hij ook partijvoorzitter van de katholieke partij. Later was hij nog lid van de DPA, een soort Raad van State.

I Gusti Ketut Pudja

I Gusti Ketut Pudja (Buleleng, Bali 1908 — Jakarta 1977) was een Balinese politicus. Tijdens de koloniale tijd studeerde hij aan de Rechtshoogeschool in Batavia, en daarna was hij onder andere lid van een Raad van Kerta, een soort lokale rechtbank op Bali. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog was hij betrokken bij de voorbereidingen voor de Indonesische onafhankelijkheid. Direct nadat de onafhankelijkheid was uitgeroepen werd I Gusti Ketut Pudja aangewezen als gouverneur van de provincie Klein-Soenda (Sunda Kecil), een van de acht oorspronkelijke provincies van Indonesië. Hij zou uiteindelijk de enige gouverneur zijn van deze provincie, want na zijn aftreden in 1958 werd de provincie in drieën gesplitst op basis van de dominante godsdiensten: Bali (hindoeïstisch), West-Nusa Tenggara (islamitisch) en Oost-Nusa Tenggara (christelijk). Later was hij nog voorzitter van de Indonesische nationale rekenkamer (BPK).

Ilyas Yakub

Ilyas Ya’kub (Pesisir Selatan, West-Sumatra 1903 — aldaar 1958) was een islamitisch-nationalistische onafhankelijkheidsactivist. In de jaren 20 studeerde hij in Egypte, en in die periode was hij betrokken bij allerlei antikoloniale organisaties en verenigingen. Hij was voorzitter van de Indonesische-Maleisische Studentenvereniging. Toen hij in 1929 terugkwam in Nederlands-Indië ging hij zich inzetten voor een combinatie van nationalisme en de islam, waarvoor hij de partij PERMI oprichtte. Deze partij werd door het Nederlandse bewind verboden en Ilyas Ya’kub werd opgepakt en verbannen naar het strafkamp Boven-Digoel. In totaal zou hij 12 jaar als banneling leven, later ook nog in o.a. Australië en Singapore. Na de Indonesische onafhankelijkheid was hij betrokken bij de noodregering van de republiek, en daarna tot zijn dood in de regionale politiek van Midden-Sumatra.

Iwa Koesoemasoemantri

Iwa Koesoemasoemantri (Ciamis, West-Java 1899 — Jakarta 1971) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij studeerde aan de Universiteit Leiden, en was daar lid van de Perhimpoenan Indonesia, de anti-koloniale Indonesische studentenvereniging in Nederland. Hij studeerde ook nog korte tijd in Moskou. Terug in Indië sloot hij zich aan bij de Indonesische Nationalistische Partij PNI en richtte hij in Medan een nationalistische krant op. Hierop werd hij in 1929 opgepakt, en door de Nederlanders voor tien jaar verbannen naar het Molukse eiland Banda Neira. Tijdens de Japanse bezetting was Iwa Koesoemasoemantri betrokken bij de voorbereidingen voor onafhankelijkheid, en hij was degene die de term ‘proklamasi‘ suggereerde voor de onafhankelijkheidsverklaring. Na de onafhankelijkheid had hij meerdere ministersposten, en hij was van 1957 tot 1961 de eerste rector van de universiteit Padjadjaran in Bandung.

Izaak Huru Doko

Izaak Huru Doko (Sabu Raijua, Oost-Nusa Tenggara 1913 — Kupang, Oost-Nusa Tenggara 1985) was een onafhankelijkheidsactivist. Tijdens zijn studietijd in Bandung richtte hij samen met Herman Johannes de vereniging Timorsche Jongeren op, voor het samenbrengen van jongeren afkomstig van het eiland Timor en omgeving, gericht op nationalisme. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog zette hij zich op Timor in zodat jongeren de wapens zouden oppakken tegen de Nederlanders. Hij sprak zich ook uit als tegenstander van een federale staat Indonesië met Oost-Indonesië als deelstaat, en voor de eenheidsstaat. Na de soevereiniteitsoverdracht was hij vooral actief in het onderwijs, onder andere als medeoprichter van de universiteiten Udayana op Bali en Nusa Cendana op Timor in 1962.

Johannes Leimena

Johannes Leimena (Ambon, Molukken 1905 — Jakarta 1977) was een politicus. Tijdens en na zijn studietijd aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) in Batavia was hij betrokken bij verschillende christelijke verenigingen, waaronder de Christelijke Studenten Vereeniging op Java (CSV). Hij werkte vervolgens als arts in verschillende ziekenhuizen. Na de onafhankelijkheid was Johannes Leimena betrokken bij de oprichting van de Christelijke Partij Indonesië (Parkindo) en vervolgens was hij lange tijd politiek actief. Hij is de persoon met de meeste ministersposten: tussen 1946 en 1966 was hij aaneengesloten minister en had hij in totaal 19 ministersposten. Tussen 1946 en 1956 was hij verschillende keren minister van volksgezondheid, en kwam hij met het ‘Leimena-plan’ voor gezondheidszorg op lokaal niveau. Daarmee stond hij aan de basis van de vele duizenden Puskesmas (lokale volksgezondheidscentra) die nu in heel Indonesië te vinden zijn. Van 1956 tot 1966 was hij ook vicepremier.

Kasman Singodimedjo (Purworejo, Midden-Java 1904 — Jakarta 1982) was een politicus en jurist. In de koloniale tijd was hij betrokken bij organisaties zoals de Jong Islamieten Bond. Hij was van 1945 tot 1950 voorzitter van de commissie-KNIP, die zich bezighield met het opzetten van de wetten en instituties van het onafhankelijke Indonesië. In dezelfde tijd was hij ook korte tijd hoofdofficier van justitie. Na de onafhankelijkheid zat Kasman Singodimedjo bij de islamitische politieke partij Masyumi. Deze partij, en hij zelf, hadden eind-jaren 50 vaak onenigheid met president Soekarno, en uiteindelijk werd de partij opgeheven. Kasman werd er later van beschuldigd een plan te hebben gehad om Soekarno te vermoorden, en hij zat jarenlang in de gevangenis.

Ki Hadjar Dewantara

Ki Hadjar Dewantara (Jogjakarta 1889 — aldaar 1959), geboren als Soewardi Soerjaningrat, was een onafhankelijkheidsactivist, en een pionier in onderwijs voor Indonesiërs. Hij was de jongere broer van nationale held Soerjopranoto. Hij was lid van een adellijke familie van het vorstenland Pakoealaman. Hij raakte betrokken bij nationalistische groeperingen, en richtte in 1912 samen met Ernest Douwes Dekker en Tjipto Mangoenkoesoemo de Indische Partij op. In 1913 schreef hij het artikel ‘Als ik eens Nederlander was’. Vanwege de antikoloniale tekst werd hij gearresteerd en verbannen naar het eiland Bangka. Korte tijd later werd de Indische Partij verboden en alle drie de oprichters werden verbannen naar Nederland. Nadat hij in 1919 terug mocht naar Indië, richtte Ki Hadjar Dewantara in Jogjakarta de school Taman Siswa op voor Indonesiërs, uniek in die tijd dat alleen de Nederlandse elite naar school ging. In de daarop volgende decennia werden er door de hele archipel meer dan 200 dergelijke scholen opgericht. De rest van zijn leven bleef hij actief als voorvechter van onderwijs en in de politiek. Na de onafhankelijkheidsverklaring was hij korte tijd minister van onderwijs.

Nico Palar

Lambertus Nicodemus Palar (Tomohon, Noord-Sulawesi 1900 — Jakarta 1981), bekend als Nico Palar of Babe Palar, was een politicus en diplomaat. Na zijn studies in Bandung en Jakarta, waar hij kennis maakte met de onafhankelijkheidsbeweging van onder andere Soekarno, verhuisde hij in 1928 naar Nederland. Hij was politiek actief voor de SDAP en PvdA. Na de Tweede Wereldoorlog zat hij in de Tweede Kamer, en zette hij zich in voor een vreedzame onafhankelijkheid voor Indonesië. Toen het parlement besloot tot de 1e politionele actie trok hij zich terug, en ging hij zich in Indonesië en wereldwijd inzetten voor onafhankelijkheid en erkenning. Vanaf 1950 was Nico Palar de eerste ambassadeur van Indonesië bij de VN, en later was hij ambassadeur in India, Oost-Duitsland, Canada, de VS en de Sovjet-Unie.

Marthen Indey

Marthen Indey (Jayapura, Papoea 1912 — aldaar 1986) was een onafhankelijkheidsactivist uit Papoea. Hij ging op Java naar een politieschool en werd agent voor de Nederlands-Indische politie. In die rol werd hij in 1941 teruggestuurd naar Papoea, waar hij Indonesische nationalisten moest bewaken in het strafkamp Boven-Digoel. Door zijn contacten met die nationalisten kreeg hij echter zelf ook nationalistische ideeën. Hij bereidde met andere agenten en bewakers een geheime actie voor om Nederlanders gevangen te nemen. De actie werd gelekt, en Marthen Indey zelf werd gevangengenomen. Na de onafhankelijkheidsverklaring, toen hij weer vrij was, zette hij zich politiek in voor het onafhankelijke Indonesië, en daarna voor een onafhankelijk Papoea (Nederlands-Nieuw-Guinea) als onderdeel van Indonesië. Nadat dat gelukt was zat hij enkele jaren in het Indonesische parlement, en had hij bestuursrollen in Papoea.

K.H. Masjkur (Malang, Oost-Java 1904 — Jakarta 1994) was tijdens de koloniale tijd een actief lid van moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU). Tijdens de Japanse bezetting was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK) en vocht hij ook mee met het vrijwilligersleger PETA. Ook na de Indonesische onafhankelijkheid bleef Masjkur actief voor NU, maar hij werd vooral bekend als minister van godsdienst, een ambt dat hij had van 1947 tot 1950 en opnieuw van 1953 tot 1955. Later was hij nog een tijdje parlementslid, maar vooral actief in allerlei besturen en raden van islamitische organisaties en scholen.

Maskoen Soemadiredja

Maskoen Soemadiredja (Bandung, West-Java 1907 — Jakarta 1986) was een onafhankelijkheidsactivist. Vanaf jonge leeftijd was hij politiek actief, en in 1927 sloot hij zich aan bij de Indonesische Nationalistische Partij PNI van onder andere Soekarno. Vanwege zijn nationalistische propaganda was hij een van de activisten die in 1929 werd opgepakt door de Nederlanders. Na vrijlating in 1930 bleef hij actief, dus in de loop van de jaren 30 werd hij opnieuw opgepakt en verbannen naar het strafkamp Boven-Digoel in Papoea. Tijdens de Japanse bezetting werd hij door de Japanners verplaatst naar Australië. Daar zette hij zijn activiteiten voort tot aan de soevereiniteitsoverdracht in 1949. Terug in Indonesië werkte hij de rest van zijn leven voor de overheid, onder andere voor het ministerie van binnenlandse zaken en verschillende commissies en besturen.

Mohammad Hatta

Mohammad Hatta (Bukittinggi, West-Sumatra 1902 — Jakarta 1980) was de eerste vicepresident van Indonesië. Hij studeerde aan de voorloper van de universiteit in Rotterdam en was betrokken bij de Indische Vereeniging, waar hij ook voorzitter van werd. Hij was ook aanwezig bij de congressen van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking. Mede hierom werd hij in 1927 opgepakt en aangeklaagd voor opruiing, maar hij werd een jaar later vrijgesproken. In de gevangenis schreef hij het bekende pamflet “Indonesië Vrij“. Terug in Indië bleef hij betrokken bij de onafhankelijkheidsbeweging, en in 1934 werd hij opnieuw opgepakt en voor acht jaar verbannen naar Boven-Digoel en Banda. In gevangenschap bleef hij artikelen schrijven. Tijdens de Japanse bezetting bereidde Hatta samen met onder andere Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid voor, en op 17 augustus 1945 riepen zij de onafhankelijkheid uit. Soekarno werd president, Hatta vicepresident. Hij bleef vicepresident tot 1956. Na zijn terugtreden was hij alleen nog vanaf de zijlijn betrokken, door af en toe een artikel of boek te schrijven. Hij uitte kritiek op zijn voormalige kompaan Soekarno, en later ook op Soeharto. Talloze straten in Indonesië zijn genoemd naar Soekarno-Hatta, en ook het vliegveld van Jakarta heet zo.

Teuku Muhammad Hasan

Teuku Muhammad Hasan (Pidie, Atjeh 1906 — Jakarta 1997) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij studeerde aan de universiteit van Leiden, en raakte in zijn tijd in Nederland betrokken bij de Indische Vereeniging en het Indonesische nationalisme. Terug in Indië hield hij zich met van alles bezig, waaronder de islamitische organisatie Muhammadiyah, het Atjehsche Studiefonds en het oprichten van een vestiging van de school Taman Siswa in Atjeh. Aan het einde van de Japanse bezetting was hij lid van een comité dat de onafhankelijkheid voorbereidde (PPKI) en direct na de onafhankelijkheidsverklaring werd hij aangewezen als gouverneur van Sumatra. Toen Soekarno en Hatta in 1948 werden gearresteerd, was Teuku Muhammad Hasan betrokken bij het opzetten van de noodregering van de Republiek Indonesië in Bukittinggi. De rest van zijn leven was hij lid van allerlei overheidscommissies, en richtte hij de universiteit Serambi Mekkah (‘de veranda van Mekka’) op in Banda Atjeh.

Mohammad Husni Thamrin

Mohammad Husni Thamrin (Jakarta 1894 — aldaar 1941) was een politicus en onafhankelijkheidsactivist. In Nederlands-Indië was hij politiek actief, als raadslid en wethouder in Batavia en later als lid van de Volksraad. In dat parlement richtte hij de ‘nationalistische fractie’ op, die bestond uit meerdere partijen die voor onafhankelijkheid waren. Hij zette zich in de Volksraad verder onder andere in voor de omstandigheden van plantagearbeiders, en in 1939 stelde hij voor dat de naam van Nederlands-Indië gewijzigd zou worden in Indonesië. De meerderheid van de Volksraad was voor, maar de Nederlandse overheid blokkeerde het plan met een veto. In 1941 werd M.H. Thamrin opgepakt, omdat hij zou samenwerken met de Japanners, die een opmars maakten richting Indië. Hij was toen al ziek, en overleed in de gevangenis.

Mohammad Natsir

Mohammad Natsir (Solok, West-Sumatra 1908 — Jakarta 1993) was een onafhankelijkheidsactivist, politicus en moslimleider. Tijdens zijn studietijd in Bandung raakte hij geïnteresseerd in zowel het Indonesisch nationalisme als in de islam. Hij vond dat er in een onafhankelijk Indonesië geen plaats zou zijn voor een scheiding van godsdienst en staat: de islam was juist een integraal onderdeel van de staat. In de jaren 30 klaagde hij de Nederlandse katholieke missionaris Jan ten Berge aan vanwege godslastering. Er kwam geen veroordeling, maar Mohammad Natsir kreeg er veel bekendheid door. Na de Indonesische onafhankelijkheid werd hij lid en later ook voorzitter van de islamitische politieke partij Masyumi, en van 1950 tot 1951 was hij minister-president. Vanwege zijn kritiek op het beleid van Soekarno werd Masyumi in 1960 verboden en werd Mohammad Natsir in 1962 gevangengenomen. Pas na de staatsgreep door Soeharto werd hij weer vrijgelaten, en de rest van zijn leven was hij vooral actief als islamgeleerde, onder andere in Engeland bij het Oxford Centre for Islamic Studies.

Mohammad Yamin

Mohammad Yamin (Sawahlunto, West-Sumatra 1903 — Jakarta 1962) was een dichter en politicus, vooral bekend vanwege zijn rol in het schrijven van de Indonesische grondwet. Tijdens de koloniale tijd schreef hij gedichten en was hij redacteur voor kranten. Daarnaast was hij actief in nationalistische kringen, zoals de Jong Sumatranen Bond. Tijdens de Japanse bezetting was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK), en vervolgens ook van het Comité van Negen dat schreef aan de Indonesische grondwet en de staatsfilosofie Pancasila. Yamin zou de eerste zijn die de vijf grondbeginselen van de Pancasila had samengesteld, in mei 1945. Na de onafhankelijkheid was hij meermaals korte tijd minister, waaronder minister van onderwijs en cultuur van 1953 tot 1955.

Muhammad Noor

Muhammad Noor (Martapura, Zuid-Kalimantan 1901 — Jakarta 1979), voluit bekend als Ir. Pangeran H. Muhammad Noor, was een politicus. Omdat hij verre familie was van de sultan van Banjar droeg hij de titel pangeran (prins). Van 1935 tot 1939 zat hij in de Nederlands-Indische Volksraad, en tijdens de Japanse bezetting hield hij zich bezig met de Indonesische onafhankelijkheid. Gedurende de onafhankelijkheidsoorlog was Muhammad Noor de eerste gouverneur van de provincie Borneo (later hernoemd tot Kalimantan en nog later opgesplitst in meerdere provincies). Van 1956 tot 1959 was hij minister van openbare werken van Indonesië, en in die rol onder andere verantwoordelijk voor de bouw van enkele stuwdammen.

Nani Wartabone

Nani Wartabone (Bone Bolanga, Gorontalo 1907 — aldaar 1986) was een onafhankelijkheidsactivist. Al in zijn tienerjaren richtte hij de nationalistische organisatie Jong Gorontalo op, en in 1928 werd hij voorzitter van de afdeling Gorontalo van de Indonesische Nationalistische Partij PNI. Toen in januari 1942 de Japanners Manado bezetten, sloegen veel Nederlanders in Gorontalo op de vlucht. Nani Wartabone zag zijn kans schoon: hij riep de Indonesische onafhankelijkheid uit, en met een grote groep jongeren regelde hij de arrestatie van alle Nederlandse functionarissen. Zo was de onafhankelijheid dus al uitgeroepen 3½ jaar voordat Soekarno dat deed in Jakarta. Niet veel later kwamen de Japanners echter, en Nani Wartabone werd gearresteerd. Na de Japanse capitulatie kwam hij weer vrij, maar enkele maanden later werd hij door de Nederlandes opnieuw opgepakt, en hij zou tot 1949 in de gevangenis blijven. Na de soevereiniteitsoverdracht had hij enkele politieke functies in Gorontalo en noordelijk Sulawesi, en was hij in 1957 betrokken bij de strijd tegen de rebellengroep Permesta. In Gorontalo is een nationaal park naar hem genoemd.

Teuku Nyak Arif

Teuku Nyak Arif (Banda Atjeh, Atjeh 1899 — Midden-Atjeh, Atjeh 1946) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Als kind was hij een snelle leerling: al op twaalfjarige leeftijd werd hij gekozen tot dorpshoofd, en in zijn tienerjaren ging hij al naar de Opleidingsschool Voor Inlandsche Ambtenaren op Java. Daar kreeg hij een afkeer van het koloniale bewind, en vanaf 1919 was hij betrokken bij allerlei nationalistische verenigingen en partijen. In 1927 werd hij gekozen in de Volksraad van Atjeh, en in 1930 sloot hij zich aan bij de ‘nationalistische fractie’ van M.H. Thamrin. Na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 werd Nyak Arif de eerste gouverneur (toen nog onder de naam ‘resident’) van Atjeh. Een jaar later overleed hij aan complicaties bij diabetes.

Oemar Said Tjokroaminoto.jpg

Oemar Said Tjokroaminoto (Ponorogo, Oost-Java 1882 — Jogjakarta 1934), ook bekend als H.O.S Cokroaminoto, was een leider van de Sarekat Islam, een nationalistische islamitische vereniging. Hij werd door de Nederlanders “de ongekroonde koning van Java” genoemd, en was een mentor voor velen die een belangrijke rol zouden spelen in de nationalistische beweging, waaronder Soekarno, Semaun, Alimin, Musso en Tan Malaka. De laatstgenoemde vier personen zouden zich later meer op het communisme gaan richten, maar Tjokroaminoto bleef gericht op nationalisme en de islam. Zijn dochter, Siti Oetari, was de eerste vrouw van Soekarno.

Opu Daeng Risadju

Opu Daeng Risadju (Palopo, Zuid-Sulawesi 1880 — aldaar 1964) was een politiek en islamitisch leidster in Zuid-Sulawesi. Ze was van adellijke afkomst van het koninkrijk Luwu. Samen met haar man richtte ze in 1930 een lokale afdeling op van een nationalistisch-islamitische politieke partij. Doordat ze met haar standpunten over onafhankelijkheid en religie een grote aanhang kreeg, werd ze in de gaten gehouden door de Nederlanders. In 1934 werd ze opgepakt en zat ze 14 maanden in de gevangenis. Ook tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog was Opu Daeng Risadju actief in het verzet tegen Nederland, en opnieuw werd ze opgepakt. Ze werd gemarteld en werd daarbij blijvend doof.

Oto Iskandar di Nata

Oto Iskandar di Nata (Bandung, West-Java 1897 — Tangerang, Banten 1945), ook wel gespeld als Otto Iskandardinata, was een onafhankelijkheidsactivist. Hij was betrokken bij de nationalistische organisatie Budi Utomo, en zat onder andere in de gemeenteraad van Pekalongan. Behalve voor Indonesisch nationalisme zette hij zich ook in voor de Soendanese cultuur en maatschappij. Van 1930 tot 1941 zat hij in de Nederlands-Indische Volksraad, en tijdens de Japanse bezetting werkte hij aan de voorbereiding van de Indonesische onafhankelijkheid. Na de onafhankelijkheidsverklaring hield Oto Iskandar di Nata zich bezig met de oprichting van de Indonesische strijdkrachten. Nog hetzelfde jaar werd hij echter door een knokploeg genaamd Laskar Hitam ontvoerd. Hij werd waarschijnlijk vermoord op een strand bij Tangerang, maar dit is nooit opgehelderd en zijn lichaam is nooit gevonden.

Pajongga Daeng Ngalie

Pajongga Daeng Ngalie (Takalar, Zuid-Sulawesi 1901 — aldaar 1958) was een lokale leider van Polongbangkeng in het uiterste zuidwesten van Sulawesi. Na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië in 1945 hield hij samen met andere lokale leiders, zoals Andi Mappanyukki van Bone, Andi Djemma van Luwu en Andi Abdullah Bau Massepe van Suppa, een conferentie waarin werd vastgelegd dat al deze gebieden onder de Republiek Indonesië zouden vallen. Pajongga Daeng Ngalie gebruikte zijn eigen regio als een basis voor jongeren die tegen de Nederlanders vochten. Aan het einde van de onafhankelijkheidsoorlog zat hij twee jaar in de gevangenis. Na de soevereiniteitsoverdracht was hij een van de belangrijkste voorstanders van Indonesië als eenheidsstaat, en dus de opheffing van de Verenigde Staten van Indonesië.

Pakubuwono X.jpg

Pakubuwono X (Solo, Midden-Java 1866 — aldaar 1939) was de tiende heerser van het vorstenland Soerakarta (Solo). Hij was een kleinzoon van Pakubuwono VI, die ook een nationale held is. Door akkoorden met de Nederlands-Indische regering had de vorst steeds minder macht, maar hij stond in hoog aanzien, zowel binnen Soerakarta als daarbuiten. Pakubuwono X heeft veel bijgedragen aan de rechten en ontwikkeling van de bevolking. Zo stelde hij leningen beschikbaar aan de armen om huizen te kunnen bouwen, richtte hij scholen op, en zorgde hij voor de bouw van infrastructuur en belangrijke gebouwen. Omdat hij zich ook inzette voor de vrije inlandse pers en de oprichting van (nationalistische) verenigingen werd hij scherp in de gaten gehouden door het koloniale bewind. Desondanks bleef hij een bondgenoot van de Nederlanders, en in 1932 kreeg hij het Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Pakubuwono X had twee echtgenotes en daarnaast nog 39 concubines. Met hen had hij in totaal meer dan 60 kinderen, waarvan Djatikoesoemo (ook een nationale held) de bekendste is.

radjiman wedyodiningrat

Radjiman Wedyodiningrat (Jogjakarta 1879 — Ngawi, Oost-Java 1952) was een arts, die betrokken was bij de stichting van Indonesië. Tijdens de koloniale tijd was hij actief als dokter in Oost-Java, waar hij zich vooral bezighield met de behandeling van de pest. Hij was ondertussen ook betrokken bij de nationalistische organisatie Budi Utomo. Tijdens de Japanse bezetting was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Tijdens een van de bijeenkomsten van dit comité vroeg Radjiman: “Wat is de grondslag van Indonesië in het geval van onafhankelijkheid?” Die vraag werd door Soekarno beantwoord met de staatsideologie Pancasila, en in de jaren daarna werkte Radjiman die ideologie uit in een boek. Na de Indonesische onafhankelijkheid was hij nog lid van verschillende organen en adviesraden.

rasuna said

Rasuna Said (Agam, West-Sumatra 1910 — Jakarta 1965) was een onafhankelijkheidsactiviste uit West-Sumatra. Ze was actief in verschillende nationalistische organisaties, waaronder Sarekat Rakyat (Volksunie) en de Vereniging van Indonesische Moslims. Vanwege haar nationalistische activiteiten werd ze in 1932 gearresteerd en een tijdje opgesloten door de Nederlanders. Na de onafhankelijkheid werd ze lid van een regionaal parlement van Sumatra, en in de laatste jaren voor haar dood was ze ook lid van de DPA, een soort Raad van State. Behalve voor haar politieke activiteiten is ze vooral ook bekend vanwege haar inzet voor gelijke rechten voor vrouwen en onderwijs voor meisjes. Een grote doorgaande weg in Jakarta, waaraan onder andere de Nederlandse ambassade is gevestigd, is naar Rasuna Said genoemd.

sahardjo

Sahardjo (Solo, Midden-Java 1909 — Jakarta 1963) was een politicus die een belangrijke rol speelde in de vormgeving van justitie in Indonesië. Hij was betrokken bij de opzet van de wet over de Indonesische nationaliteit in 1947 en de wet over verkiezingen in 1953. Van 1959 tot 1963 was Sahardjo minister van justitie in drie opeenvolgende kabinetten. Hij zette zich in die periode in voor het vervangen van veel overgebleven koloniale Nederlandse wetgeving in nieuwe Indonesische regels. Hij verving ook het symbool van het ministerie van justitie van het Europese ‘Vrouwe Justitia’ naar de banyan-boom, een oud Javaans symbool voor rechtvaardigheid.

samanhudi

Samanhudi (Solo, Midden-Java 1868 — Klaten, Midden-Java 1956) was een zakenman en oprichter van Sarekat Islam, een nationalistische islamitische vereniging. Samanhudi studeerde over de islam in Surabaya, en begon te handelen in batik. Om de islamitisch-Javaanse handelaren te verenigen en de concurrentie met de Chinezen beter aan te kunnen richtte hij in 1905 de Sarekat Dagang Islam, islamitische handelsvereniging, op. De vereniging zou zich in de jaren daarna, onder de nieuwe naam Sarekat Islam en onder leiding van Oemar Said Tjokroaminoto, steeds meer opwerpen als nationalistisch orgaan in plaats van een handelsvereniging. Samanhudi bleef betrokken maar was niet meer actief vanwege een verslechterende gezondheid. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog werd hij nog weer even actief, in het leiden van rebellengroepen.

sam ratulangi

Sam Ratulangi (Minahasa, Noord-Sulawesi 1890 — Jakarta 1949) was een journalist, politicus en onafhankelijkheidsactivist. Hij studeerde op de technische school in Batavia, en werkte daarna in de spoorwegbouw. Daar zag hij de verschillen in behandeling van ‘inlanders’ en Europeanen, en begon hij nationalistische ideeën te krijgen. Sam Ratulangi ging vervolgens studeren in Nederland en Zwitserland, en raakte betrokken bij de Indische Vereeniging. Terug in Indië zat hij in eerst de Minahasaraad en later de Volksraad, een soort Nederlands-Indisch parlement. Hij werkte ook mee aan de oprichting van een nieuw kerkgenootschap in Noord-Sulawesi dat los stond van de Nederlandse kerk. In 1945 was Sam Ratulangi aanwezig bij de onafhankelijkheidsverklaring, en vervolgens werd hij aangewezen als gouverneur van de regio Sulawesi. Tijdens de daarop volgende onafhankelijkheidsoorlog werd hij opgepakt door Nederlandse soldaten en verbannen naar Serui (Papoea). Na een akkoord in 1948 werd hij vrijgelaten, maar door slechte gezondheid overleed hij kort daarna. Het vliegveld en de universiteit van Manado (Noord-Sulawesi) zijn naar hem genoemd.

silas papare

Silas Papare (Serui, Papoea 1918 — aldaar 1973) was een activist en rebellenleider uit Papoea. Toen in 1945 de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen, vond Silas Papare dat Nederlands-Nieuw-Guinea ook onafhankelijk moest worden. Vanwege zijn nationalistische activiteiten werd hij in 1946 opgepakt. In de gevangenis ontmoette hij de Indonesische nationalist Sam Ratulangi, en raakte hij overtuigd dat de regio zich zou moeten aansluiten bij de republiek Indonesië. Met dat doel richtte hij een politieke partij op. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 was Indonesië onafhankelijk, maar Nederlands-Nieuw-Guinea bleef een kolonie. Silas Papare bleef zich inzetten voor aansluiting bij Indonesië, en toen dat uiteindelijk in 1963 gebeurde was hij nog een tijdje parlementslid.

soekarni

Soekarni (Blitar, Oost-Java 1916 — Jakarta 1971), voluit Soekarni Kartodiwirjo, was een onafhankelijkheidsactivist. Vanaf 1930 was hij betrokken bij nationalistische verenigingen, en hij werd de voorzitter van de afdeling Blitar van Indonesia Muda. Net als veel andere nationalisten keek Soekarni ook naar het communisme. Zo vertaalde hij allerlei pamfletten geschreven door Tan Malaka (ook een nationale held) van het Nederlands naar het Maleis (Indonesisch). Na de Japanse capitulatie was hij een van de personen die Soekarno en Hatta ontvoerde naar Rengasdengklok, om hen daar te dwingen om zo snel mogelijk de Indonesische onafhankelijkheid uit te roepen. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog richtte Soekarni met anderen, waaronder Tan Malaka, de communistische partij Murba op. Soekarni werd voorzitter van die partij en had daarmee een belangrijke rol in de eerste jaren van het onafhankelijke Indonesië. Van 1960 tot 1964 was hij ambassadeur in China.

soekarno

Soekarno (Surabaya, Oost-Java 1901 — Jakarta 1970), geboren als Koesno Sosrodihardjo, was een prominente onafhankelijkheidsactivist, en later de eerste president van het onafhankelijke Indonesië. Hij studeerde architectuur aan de hogeschool in Bandung, en werd ondertussen politiek actief. Hij richtte de Indonesische Nationalistische Partij PNI op. Vanwege zijn anti-koloniale activiteiten werd hij in 1929 opgepakt. De rechtzaak greep hij aan voor een aantal lange toespraken over onafhankelijkheid onder de naam ‘Indonesia Menggugat‘ (Indonesië klaagt aan). Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar door de toespraken was hij landelijk bekend geworden. Na een paar jaar vrijheid werd hij in 1933 opnieuw opgepakt. Om meer toespraken te voorkomen werd hij nu zonder proces verbannen naar eerst Flores en later Bengkulu, waar hij bleef tot de Japanse bezetting. Tegen het einde van die bezetting werd Soekarno voorzitter van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). In deze periode stelde hij zijn vijf punten van de Pancasila voor, die tot de dag van vandaag de staatsfilosofie van Indonesië zijn. Op 17 augustus riep hij samen met Mohammed Hatta de Indonesische onafhankelijkheid uit, en Soekarno werd aangewezen als president. Hij was president gedurende de onafhankelijkheidsoorlog, en ook daarna nog. De eerste jaren na de soevereiniteitsoverdracht waren chaotisch, en Soekarno voerde daarom de ‘geleide democratie’ in. Dit was een systeem op basis van nationalisme, religie en communisme, onder strakke leiding van Soekarno. Na een mislukte staatsgreep in 1965 door de 30-Septemberbeweging nam het leger steeds meer macht over van Soekarno en in 1967 werd hij vervangen door generaal Soeharto. Soekarno werd onder huisarrest geplaatst in het paleis in Bogor. Talloze straten in Indonesië zijn genoemd naar Soekarno-Hatta, en ook het vliegveld van Jakarta heet zo. Tijdens zijn leven had Soekarno in totaal negen vrouwen, zie De negen vrouwen van Soekarno.

Soepeno.jpg

Soepeno (Pekalongan, Midden-Java 1916 — Nganjuk, Oost-Java 1949) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Hij studeerde aan de hogescholen van Bandung en Batavia (Jakarta), en kwam daar ook in aanraking met de nationalistische beweging. Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 raakte hij betrokken bij de commissie-KNIP, die zich bezighield met het opzetten van de wetten en instituties van het onafhankelijke Indonesië. Aan het begin van 1948, nog tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, werd Soepeno aangewezen als minister van jeugdzaken. Tijdens de 2e politionele actie in december 1948 viel de republikeinse hoofdstad Jogjakarta in Nederlandse handen. Soepeno wist te ontkomen en sloot zich aan bij een guerrillalegertje. Het Nederlandse leger bleef hem vervolgens achtervolgen, en twee maanden later werd hij gevonden in Oost-Java en daar geëxecuteerd.

soepomo

Soepomo (Sukoharjo, Midden-Java 1903 — Jakarta 1958) was de eerste minister van justitie van Indonesië. Hij studeerde aan de Rechtshoogeschool in Batavia en ook aan de universiteit van Leiden. Zijn scriptie in Leiden was getiteld ‘Reorganisatie van het Agrarisch Stelsel in het Gewest Soerakarta’ en ging niet alleen maar over de landbouw, maar was ook verhulde kritiek op het Nederlandse kolonialisme. Terug in Indië werkte hij voor een rechtbank en het ministerie van justitie. Tijdens de Japanse bezetting werd hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Samen met Mohammad Yamin en Soekarno had Soepomo in deze tijd een belangrijke rol in het schrijven van de Indonesische grondwet. Na de onafhankelijkheidsverklaring werd hij de eerste minister van justitie. Later werd hij nog docent aan de universiteit in Jogjakarta, en korte tijd ambassadeur in Londen.

soeroso

Soeroso (Sidoarjo, Oost-Java 1893 — Jakarta 1981) was een onafhankelijkheidsactivist en politicus. Al op jonge leeftijd, in 1908, sloot hij zich aan bij de net opgerichte organisatie Budi Utomo, en daarmee was hij een van de eersten die betrokken was bij de onafhankelijkheidsbeweging. Hij deed een opleiding in journalistiek, en al op 21-jarige leeftijd werd hij gekozen tot voorzitter van een lokale afdeling van Sarekat Islam, een nationalistische islamitische vereniging. Later werd hij ook gemeenteraadslid in Probolinggo, vakbondsleider en lid van de Volksraad, een soort Nederlands-Indisch parlement. Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 was hij een paar maanden gouverneur van Midden-Java, en later werd hij onder andere minister van arbeid, minister van openbare werken en minister van sociale zaken.

soetomo

Dr. Soetomo (Nganjuk, Oost-Java 1888 — Surabaya, Oost-Java 1938), niet te verwarren met de andere nationale held Sutomo alias Bung Tomo, was de oprichter van de eerste nationalistische organisatie: Budi Utomo. Tijdens zijn studietijd aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) in Batavia richtte hij in 1908 de groep Budi Utomo op. Dit was in eerste instantie een organisatie die zich richtte op de rechten van de inlandse bevolking, maar de groep ging zich steeds meer richten op politieke belangen en het Indonesische nationalisme. Soetomo zelf bleef actief als arts, en volgde ook nog een medische studie in Nederland. Later richtte hij nog verschillende andere nationalistische organisaties op. Samen met Sukarjo Wiryopranoto richtte hij een nationalistische politieke partij op, de PBI, in 1935 vervangen door de partij Parindra.

sukarjo wiryopranoto

Sukarjo Wiryopranoto (Cilacap, Midden-Java 1903 — New York, Verenigde Staten 1962) was een onafhankelijkheidsactivist. Hij studeerde rechten en werkte vervolgens in verschillende rechtbanken. In 1929 richtte hij zijn eigen advocatenkantoor op in Malang. Ondertussen werd hij ook politiek actief, eerst in een provinciale raad en vanaf 1931 in de Volksraad. Samen met Dr. Soetomo richtte hij een nationalistische politieke partij op, de PBI, in 1935 vervangen door de partij Parindra. Een van zijn bekendste moties ingediend in de Volksraad was in 1937, waar hij voorstelde dat ook Indonesiërs (‘inlanders’) burgemeester zouden mogen worden. De Volksraad ging akkoord, maar de Nederlandse regering hield het tegen. Na de Indonesische onafhankelijkheid werd Sukarjo Wiryopranoto ambassadeur in Vaticaanstad, Italië en China, en later ook vertegenwoordiger van Indonesië bij de VN in New York.

sutan syahrir

Sutan Syahrir (Padang Panjang, West-Sumatra 1909 — Zürich, Zwitserland 1966) was de eerste minister-president van Indonesië. Hij ging naar de middelbare school in Bandung, en was daar op jonge leeftijd al actief voor de minderbedeelden, onder andere door een ‘volksuniversiteit’ op te richten om analfabetisme tegen te gaan. In 1929 ging hij naar Nederland, waar hij studeerde in Amsterdam en Leiden. Hier raakte hij betrokken bij de Perhimpoenan Indonesia, de anti-koloniale Indonesische studentenvereniging in Nederland. Terug in Indië was hij betrokken bij de Indonesische Nationalistische Partij PNI. Vanwege zijn onafhankelijkheidsactivisme werd hij in 1934 door de Nederlanders opgepakt en zat hij acht jaar lang gevangen. Tijdens de Japanse bezetting was Sutan Syahrir weer vrij, en was hij een van de weinige onafhankelijkheidsactivisten die niet samenwerkte met de Japanners. Na de onafhankelijkheidsverklaring door Soekarno in 1945 werd Sutan Syahrir de eerste minister-president. Omdat hij niet met de Japanners had gewerkt werd hij door de Nederlanders gerespecteerd, en was hij dus een belangrijke onderhandelaar tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 1948 richtte Sutan Syahrir een socialistische partij (PSI) op, als gematigde tegenhanger van de communisten. De partij werd uiteindelijk in 1960 verboden en Sutan Syahrir werd in 1962 weer opgepakt. In de gevangenis kreeg hij een beroerte en voor genezing werd hij naar Zwitserland gestuurd, waar hij zou overlijden.

Syafruddin Prawiranegara.jpg

Syafruddin Prawiranegara (Serang, Banten 1911 — Jakarta 1989) was een politicus. Nadat hij rechten gestudeerd had in Batavia werkte hij voor het Nederlands-Indische departement van financiën. Ook tijdens de Japanse bezetting bleef hij hier werken als belastinginspecteur. Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 raakte hij betrokken bij de commissie-KNIP, die zich bezighield met het opzetten van de wetten en instituties van het onafhankelijke Indonesië. Van 1946 tot 1949, nog tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, was hij in meerdere kabinetten de minister van financiën. In deze periode was hij ook korte tijd regeringsleider, toen Soekarno en Hatta beiden door de Nederlanders waren opgepakt. Ook na de soevereiniteitsoverdracht was Syafruddin Prawiranegara nog een tijdje minister, en van 1953 tot 1958 was hij de eerste gouverneur van Bank Indonesia, de centrale bank. Hij werd afgezet omdat hij zich tegen Soekarno keerde, en zich aansluit bij de rebellen van de Revolutionaire Regering voor de Republiek Indonesië (PRRI) op Sumatra. Om deze reden zou hij jarenlang in de gevangenis zitten. Nadat hij weer vrij was hield Syafruddin Prawiranegara zich, tijdens het bewind van Soeharto, vooral bezig met activisme tegen corruptie.

Syarif Kasim II (Siak, Riau 1893 — Pekanbaru, Riau 1968) was de twaalfde sultan van het sultanaat Siak op Sumatra. Hij was sultan vanaf 1915, en nam daarbij de positie in dat het sultanaat Siak gelijkwaardig was aan Nederland en Nederlands-Indië, en dus geen vazalstaat. Toen in 1945 de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen werd dit gesteund door sultan Syarif Kasim II. Hij hief het sultanaat op en sloot zich aan bij de republiek Indonesië, en hij schonk zijn vermogen van 13 miljoen gulden aan de republiek als ‘bruidsschat’. Ook zette hij zich ervoor in dat andere koninkrijken op Sumatra zijn voorbeeld volgden, en zich aansloten bij de republiek. Tegenwoordig is het vliegveld van Pekanbaru naar hem genoemd.

Tan Malaka (Lima Puluh Kota, West-Sumatra 1897 — Kediri, Oost-Java 1949) was een onafhankelijkheidsactivist en communistisch leider. Zijn eigenlijke naam was Sutan Ibrahim, en Tan Malaka was een eretitel. Na de kweekschool in Fort de Kock (Bukittinggi) studeerde hij verder aan de rijkskweekschool in Haarlem. Hier kwam hij in contact met het communisme, en terug in Indië raakte hij betrokken bij de communistische partij PKI, waarvan hij in 1921 ook voorzitter werd. In de volgende decennia had hij verschillende rollen en werd hij meermaals verbannen door de autoriteiten. Hij woonde onder andere in Thailand, de Filippijnen, China en Singapore. Tijdens de Japanse bezetting kwam hij terug naar Java, en in de volgende jaren was hij een belangrijke tegenstander van Soekarno in de strijd om de macht in het onafhankelijke Indonesië. Bij een staatsgreep in 1946 werd hij gearresteerd. Na vrijlating in 1948 probeerde hij weer de macht te grijpen, maar hij werd weer opgepakt en door Soekarno-gezinden geëxecuteerd.

Tirto Adhi Soerjo (Blora, Midden-Java 1880 — Jakarta 1918), vooral bekend als T.A.S., was een journalist en criticus van het kolonialisme. Hij kwam uit een adellijke familie en studeerde medicijnen, maar ging zich richten op de journalistiek. Hij schreef voor verschillende kranten en tijdschriften, en richtte in 1903 zijn eigen krant ‘Soenda Berita’ op, de eerste krant van Nederlands-Indië in ‘inlandse’ handen. Na juridische problemen en een korte verbanning naar de Batjaneilanden (Molukken) richtte hij in 1907 een nieuwe krant op: ‘Medan Prijaji’. Dit wordt nu gezien als de eerste echt Indonesische krant, met Indonesische correspondenten, redacteuren en uitgevers en een Indonesische doelgroep. T.A.S. schreef geregeld kritische artikelen over het koloniale beleid van Nederlands-Indië, en werd daarvoor ook meermaals opgepakt. Hij was ook betrokken bij de oprichting van de Sarekat Dagang Islam samen met Samanhudi. De krant Medan Prijaji werd in 1912 door de Nederlanders gesloten, en T.A.S. werd opnieuw verbannen naar de Batjaneilanden. Kort nadat hij even terug mocht naar Batavia (Jakarta) overleed hij op jonge leeftijd.

Tjilik Riwut

Tjilik Riwut (Katingan, Midden-Kalimantan 1918 — Banjarmasin, Zuid-Kalimantan 1987) was een commodore bij de Indonesische luchtmacht. Hij behoorde tot de bevolkingsgroep Ngaju, een van de dajakvolkeren uit de binnenlanden van Kalimantan. Hij was betrokken bij de organisatie Pakat Dayak, die zich inzette voor gelijke rechten en kansen voor de dajak. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog stond Pakat Dayak aan de kant van de Nederlanders, maar Tjilik Riwut kreeg het voor elkaar dat steeds meer dajakvolken met hem achter de republikeinen stonden. Tijdens de oorlog, op 17 oktober 1947, leidde Tjilik Riwut ook de eerste militaire actie met parachutisten in de geschiedenis van het Indonesische leger. In de jaren 50 was Tjliik Riwut belangrijk in het streven van de dajakvolkeren naar een eigen grondgebied: hij overtuigde president Soekarno tot de oprichting van de provincie Midden-Kalimantan. Hij zou vervolgens ook nog lange tijd gouverneur zijn van deze nieuwe provincie.

Tjipto Mangoenkoesoema

Tjipto Mangoenkoesoemo (Semarang, Midden-Java 1883 — Jakarta 1943), ook bekend als ‘Dokter Cipto‘, was een arts die was opgeleid aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen). Al tijdens zijn studietijd was hij activistisch, en schreef hij onder andere artikelen kritisch over het kolonialisme in de krant De Locomotief. Hij raakte betrokken bij de nationalistische organisatie Budi Utomo, maar zelf zag hij meer in Indisch (‘Indonesisch’) nationalisme dan het Javaans nationalisme van die organisatie. In 1912 richtte hij daarom samen met Ernest Douwes Dekker en Ki Hadjar Dewantara de Indische Partij op. De regering verbood deze organisatie een jaar later, en de oprichters werden naar Nederland verbannen. In 1914 mocht Tjipto weer terug naar Indië, en gedurende de rest van zijn leven bleef hij zich inzetten voor een onafhankelijke staat. In de jaren 20 was hij een belangrijke mentor voor de jonge Soekarno, en samen waren zij medeoprichters van de Indonesische Nationalistische Partij PNI. Tjipto heeft de onafhankelijkheid uiteindelijk niet meegemaakt, maar wel een belangrijke rol gespeeld in het streven naar een onafhankelijk Indonesië.

Wahid Hasyim (Jombang, Oost-Java 1914 — Cimahi, West-Java 1953) was de eerste minister van godsdienst van Indonesië. Hij was de zoon van islamgeleerde Hasyim Asj’arie, oprichter van moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU). Wahid Hasyim was ook actief binnen die organisatie, en combineerde dat met politieke bezigheden. Zo was hij lid van
het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Na de onafhankelijkheidsverklaring was hij enkele maanden de eerste minister van godsdienst. Na de soevereiniteitsoverdracht had hij deze functie nog een keer, van 1949 tot 1952. Zijn zoon Abdurrahman Wahid (“Gus Dur”) was de derde president van Indonesië (1999-2001).

Wahidin Soedirohoesodo (Sleman, Jogjakarta 1852 — Jogjakarta 1917) was een van de personen die aan de basis stond van de onafhankelijkheidsbeweging. Hij studeerde aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) en werkte daarna als arts. Daarbij kwam hij veel in aanraking met arme en minderbedeelde mensen, en hij ontwikkelde ideeën over onderwijs voor ‘inlanders’ en nationalisme. In 1908 gaf hij een lezing voor STOVIA-studenten in Batavia, waar hij het idee gaf voor de oprichting van een organisatie gericht op onderwijs en “de waardigheid van de natie”. Een van de studenten, Soetomo, pakte de handschoen op en dit was het begin van de eerste nationalistische organisatie Budi Utomo.

Zainul Arifin (Midden-Tapanuli, Noord-Sumatra 1909 — Jakarta 1963) was een politicus. In de koloniale tijd werkte hij onder andere voor de gemeente Batavia en op een basisschool. In de jaren 30 werd hij daarnaast actief voor de nationalistische en islamitische jeugdbeweging GP Ansor, en vervolgens ook de islamitische politieke partij Masyumi. Na de onafhankelijkheid was Zainul Arifin politiek actief. Zo was hij van 1953 tot 1955 vicepremier. Tijdens een gebed voor het Offerfeest in 1962 werd Zainul Arifin geraakt door een kogel van een lid van verzetsgroep Darul Islam, die eigenlijk bedoeld was voor president Soekarno. Na maanden in het ziekenhuis overleed hij in 1963.


Onafhankelijkheidsstrijders (1945-1949)

Abdulrahman Saleh

Abdulrahman Saleh (Jakarta 1909 — Bantul, Jogjakarta 1947) was arts en fysioloog; hij wordt gezien als grondlegger van de medische fysiologie in Indonesië. Hij is echter bekender als vliegenier. Voor de oorlog was hij al betrokken bij verenigingen op het gebied van luchtvaart en radiotechnologie, en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog sloot hij zich aan bij de ‘luchtmacht’ van de nationalisten. Op 29 juli 1947 werd zijn vliegtuig door twee Nederlandse jachtvliegtuigen neergeschoten vlakbij Jogjakarta. Naast Abdulrahman Saleh zaten ook Agustinus Adisucipto en Adisumarmo Wiryokusumo in het vliegtuig. Zij zijn nu alle drie nationale held, en de vliegvelden van respectievelijk Malang, Jogjakarta en Solo zijn naar hen genoemd. Abdulrahman Saleh werd postuum bevorderd tot marsekal muda (generaal-majoor) van de Indonesische luchtmacht.

Adisumarmo Wiryokusumo

Adisumarmo Wiryokusumo (Blora, Midden-Java 1921 — Bantul, Jogjakarta 1947) was oprichter van een school voor radiotelegrafie in de luchtvaart. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog sloot hij zich aan bij de ‘luchtmacht’ van de nationalisten. Op 29 juli 1947 werd zijn vliegtuig door twee Nederlandse jachtvliegtuigen neergeschoten vlakbij Jogjakarta. Naast Adisumarmo Wiryokusumo zaten ook Abdulrahman Saleh en Agustinus Adisucipto in het vliegtuig. Zij zijn nu alle drie nationale held, en de vliegvelden van respectievelijk Solo, Malang en Jogjakarta zijn naar hen genoemd. Agustinus Adisucipto werd postuum bevorderd tot opsir muda udara I (eerste luitenant) van de Indonesische luchtmacht.

Agustinus Adisucipto

Agustinus Adisucipto (Salatiga, Midden-Java 1916 — Bantul, Jogjakarta 1947) had een opleiding gehad aan de Geneeskundige Hogeschool, en had daarnaast gestudeerd aan de militaire luchtvaartschool op vliegbasis Kalidjati. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog sloot hij zich aan bij de ‘luchtmacht’ van de nationalisten. Op 29 juli 1947 werd zijn vliegtuig door twee Nederlandse jachtvliegtuigen neergeschoten vlakbij Jogjakarta. Naast Agustinus Adisucipto zaten ook Abdulrahman Saleh en Adisumarmo Wiryokusumo in het vliegtuig. Zij zijn nu alle drie nationale held, en de vliegvelden van respectievelijk Jogjakarta, Malang en Solo zijn naar hen genoemd. Agustinus Adisucipto werd postuum bevorderd tot marsekal muda (generaal-majoor) van de Indonesische luchtmacht.

Andi Abdullah Bau Massepe.jpg

Andi Abdullah Bau Massepe (Sidenreng Rappang, Zuid-Sulawesi 1918 — Parepare, Zuid-Sulawesi 1947) was de zoon van Andi Mappanyukki, die ook een nationale held is. Hij was leider van het kleine koninkrijk Suppa aan de westkust van Zuid-Sulawesi. Hij werd bekend vanwege zijn strijd tegen de Nederlanders tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 1946 werd hij gevangengenomen, en in 1947 is hij door de mannen van kapitein Raymond Westerling geëxecuteerd.

Andi Depu (Polewali Mandar, West-Sulawesi 1907 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1985) was een verzetsstrijdster. Ze kwam uit een adellijke familie, en al vanaf haar tienerjaren leidde ze een gemeenschapsorganisatie in West-Sulawesi, die zich steeds meer richtte tegen de Nederlandse kolonisator. Ondanks haar adellijke afkomst pakte ze eind-jaren 30 ook zelf de wapens op. Haar strijd ging door tijdens de Japanse bezetting en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, toen ze een leger leidde. Een bekend verhaal is dat haar door Nederlandse soldaten werd bevolen om een rood-witte Indonesische vlag neer te halen, maar dat ze de vlaggenmast omhelsde om deze te beschermen.

Bagindo Aziz Chan

Bagindo Aziz Chan (Padang, West-Sumatra 1910 — aldaar 1947) was van jongs af aan betrokken bij allerlei organisaties, zoals de Jong Islamieten Bond. Na de onafhankelijkheidsverklaring werd hij locoburgemeester van de stad Padang, en een jaar later burgemeester. Hij was actief voorstander van de onafhankelijkheid, en had de strijdkrant Republik Indonesia Jaya opgericht. Tijdens Operatie Product (de ‘eerste politionele actie’) wilden de Nederlanders belangrijke figuren arresteren, waarna veel hooggeplaatste personen Padang verlieten. Bagindo Aziz Chan bleef echter achter om zijn stad te beschermen, en hij werd door de Nederlanders vermoord.

Djamin Ginting

Djamin Ginting (Karo, Noord-Sumatra 1921 — Ottawa, Canada 1974) was een luitenant-generaal van de Indonesische landmacht. Tijdens de Japanse bezetting had hij zich opgewerkt tot commandant van een door de Japanners samengestelde gevechtseenheid op Sumatra. Na de Japanse capitulatie overtuigde Djamin Ginting zijn mannen ervan om als eenheid bijeen te blijven, en met enkele anderen zette hij zich in voor de samenstelling van een legerdistrict op Sumatra (dat nu nog bestaat onder de naam Kodam I/Bukit Barisan) en daarmee de strijd aan te gaan met de Nederlanders. Ook in het onafhankelijjke Indonesië was Djamin Ginting nog actief in het leger, en de laatste jaren van zijn leven was hij de Indonesische ambassadeur in Canada.

Djatikoesoemo

Djatikoesoemo (Solo, Midden-Java 1917 — Jakarta 1992) was een legergeneraal. Hij was een van de meer dan 60 kinderen van lokale koning Pakubuwono X van Soerakarta (Solo). Op jonge leeftijd, tijdens de koloniale tijd, was hij een soldaat voor het paleis, en tijdens de Japanse bezetting was hij aangesloten bij het vrijwilligersleger PETA. Na de onafhankelijkheidsverklaring door Soekarno sloot hij zich aan bij het republikeinse leger, en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog had hij verschillende hoge functies in Midden-Java. Uiteindelijk was hij vanaf mei 1948 tot de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 de eerste stafchef van de Indonesische landmacht. Later had hij nog enkele politieke functies, waaronder minister van vervoer en posterijen, en van 1958 tot 1960 was hij ambassadeur in Singapore.

Halim Perdanakusuma

Halim Perdanakusuma (Sampang, Oost-Java 1922 — Lumut, Maleisië 1947) was een vliegenier. Tijdens de koloniale tijd was hij in opleiding bij de Nederlandse marine in Surabaya, en tijdens de Tweede Wereldoorlog vloog hij als trainee bij de Canadese luchtmacht, onder andere op missies boven Duitsland. Na de onafhankelijkheidsverklaring kwam Halim Perdanakusuma terug naar Indonesië, en werkte hij samen met onder meer Abdulrahman Saleh en Agustinus Adisucipto aan het opzetten van een Indonesische luchtmacht. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog vloog hij op verschillende missies in onder andere Sumatra en Kalimantan. In december 1947 kwam hij om het leven bij een vliegtuigcrash in Maleisië (Unie van Malakka), tijdens een vlucht terug vanuit Thailand waar hij wapens en munitie had opgehaald, samen met Iswahyudi. Een van de vliegvelden van Jakarta is naar Halim Perdanakusuma genoemd.

Hasan Basry

Hasan Basry (Hulu Sungai Selatan, Zuid-Kalimantan 1923 — Jakarta 1984) was een militair leider tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 1946 kreeg hij de taak om een bataljon samen te stellen in Zuid-Kalimantan om te vechten tegen de Nederlanders. Volgens akkoorden uit 1946 (Linggadjati) en 1948 (Renville) zou Borneo (Kalimantan) onder Nederlands gezag blijven, maar Hasan Basry en zijn mannen bleven zich verzetten tegen de Nederlanders. Op 17 mei 1949 verklaarde hij in een proclamatie dat ook zuidelijk Kalimantan onderdeel is van de onafhankelijke republiek Indonesië. Daarmee is Hasan Basry er mede verantwoordelijk voor dat (Zuid-)Kalimantan nu onderdeel is van Indonesië. Na de soevereiniteitsoverdracht heeft hij nog verschillende militaire en politieke functies gehad.

I Gusti Ngurah Rai

I Gusti Ngurah Rai (Badung, Bali 1917 — Tabanan, Bali 1946) was een legercommandant. Nadat hij op een Nederlandse militaire school had gezeten ging hij bij het KNIL op Bali. Nadat de Indonesische onafhankelijkheid was uitgeroepen zette hij een republikeins leger op voor de Kleine Soenda-eilanden, waaronder Bali. In deze periode zette hij zich vooral in voor de eenheid onder de soldaten. Op 20 november 1946 kwamen de Nederlanders met een grootschalige aanval op Bali. Commandant Ngurah Rai riep zijn mannen op tot een ‘poepoetan‘, oftewel een collectieve rituele zelfmoord of een ‘gevecht tot de dood’. Veel Nederlandse soldaten kwamen hierbij om, maar ook de gehele eenheid van Ngurah Rai inclusief hijzelf. De Nederlanders konden daardoor daarna vrij makkelijk de rest van Bali weer onderwerpen. Postuum werd I Gusti Ngurah Rai bevorderd tot brigadegeneraal, en tegenwoordig is ook de luchthaven van Bali naar hem genoemd.

Iswahyudi

Iswahyudi (Surabaya, Oost-Java 1918 — Lumut, Maleisië 1947) was een vliegenier. Hij was in 1941 begonnen aan de militaire luchtvaartschool op vliegbasis Kalidjati. Vanwege de Japanse bezetting werd hij, als beloftevolle militair, geëvacueerd naar Australië. Hij keerde echter zelf per rubberboot terug naar Java. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij betrokken bij het republikeinse leger, en de oprichting van de luchtmacht. In december 1947 kwam hij om het leven bij een vliegtuigcrash in Maleisië (Unie van Malakka), tijdens een vlucht terug vanuit Thailand waar hij wapens en munitie had opgehaald, samen met Halim Perdanakusuma. Het lichaam van Iswahyudi is nooit gevonden. Hij werd postuum bevorderd tot marsekal muda (generaal-majoor) van de Indonesische luchtmacht.

John lie

John Lie (Manado, Noord-Sulawesi 1911 — Jakarta 1988) was een marineofficier. In de koloniale tijd voer hij voor de Koninklijk Paketvaart Maatschappij. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog sloot hij zich aan bij een verzetsgroep in Noord-Sulawesi, die zich daarna aansloot bij het republikeinse leger. Hij werd marineofficier, en tijdens de oorlog hield hij zich bezig met het begeleiden en bewaken van boten die goederen van Indonesië naar Singapore smokkelden, en wapens in tegenovergestelde richting. In Port Swettenham (Port Klang in het huidige Maleisië) zette hij een marinebasis op om de wapensmokkel te coördineren. Na de soevereiniteitsoverdracht was John Lie nog actief bij de marine, onder andere in de strijd tegen de RMS op de Molukken. Zijn hoogste rang bij de marine was schout-bij-nacht.

Mas Isman

Mas Isman (Bondowoso, Oost-Java 1924 — Surabaya, Oost-Java 1982) was een onafhankelijkheidsstrijder. Toen de onafhankelijkheidsoorlog begon was hij student in Surabaya, waar hij een studentenvereniging oprichtte met als doel om de wapens op te pakken tegen de Nederlanders. De groep groeide in 1946 uit tot een provinciale eenheid van studentsoldaten genaamd TRIP, waarvan Mas Isman de leider was. TRIP hield zich niet alleen maar bezig met vechten, maar ook met maatschappelijke taken gericht op bijvoorbeeld onderwijs en gezondheid. Later in zijn leven werd Mas Isman nog diplomaat, en was hij onder andere ambassadeur in Thailand en Egypte.

Moestopo

Moestopo (Kediri, Oost-Java 1913 — Bandung, West-Java 1986), vaak aangeduid als Prof. Dr. Moestopo, was een legerofficier tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Hij studeerde aan de STOVIT (School tot Opleiding van Indische Tandartsen) in Surabaya, werd vervolgens orthodontist en ook assistent-directeur van de STOVIT. Tijdens de Japanse bezetting werd hij tandarts voor het Japanse leger, ging hij vervolgens naar de militaire school en werd hij legerleider. Moestopo voerde het Indonesische leger aan tijdens het eerste deel van de Slag om Surabaya in 1945 tegen de Engelsen. Tijdens de rest van de onafhankelijkheidsoorlog had hij verschillende leidinggevende functies. Na de oorlog legde Moestopo zich weer toe op de tandheelkunde: hij zette een tandartspraktijk op in Jakarta en begon een tandartsenschool, die later zou uitgroeien tot de Moestopo-universiteit.

Moewardi

Moewardi (Pati, Midden-Java 1907 — Solo, Midden-Java 1948) was een arts en gevechtsleider. Hij studeerde aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) en werd KNO-arts. Tegen het einde van de Japanse bezetting was hij naast dokter ook leider bij jeugdgevechtseenheid Barisan Pelopor (‘pioniersfront’). Bij de onafhankelijkheidsverklaring door Soekarno op 17 augustus 1945 regelde Moewardi met zijn mannen de beveiliging. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog zette de groep, toen onder de naam Barisan Banteng (‘stierenfront’), zich onder andere in voor de beveiliging van Soekarno en andere hoge functionarissen. Moewardi werd in 1948 ontvoerd en vermoord door strijders van de communistische partij.

Muhammad Mangundiprojo.PNG

Muhammad Mangundiprojo (Sragen, Midden-Java 1905 — Bandar Lampung, Lampung 1988) was een legerofficier. Hij studeerde aan de Opleidingsschool voor Inlandse Ambtenaren en werkte vervolgens in verschillende functies voor lokale overheden, rechtbanken en de politie. Tijdens de Japanse bezetting besloot hij soldaat te worden, en hij sloot zich aan bij het vrijwilligersleger PETA. Na de onafhankelijkheidsverklaring vocht hij door voor Indonesië. Hij werd aangewezen als legerleider voor Oost-Java, en leidde onder andere de gevechten in de Slag om Surabaya in 1945 tegen de Engelsen. De republikeinen zagen de slag als succesvol, en Muhammad Mangundiprojo werd door Soekarno bevorderd tot generaal-majoor. Na de oorlog trok hij zich terug uit het leger, en had hij nog verschillende politieke functies waaronder regent van het regentschap Ponorogo in Oost-Java.

Muhammad Yasin.PNG

Muhammad Yasin (Baubau, Zuidoost-Sulawesi 1920 — Jakarta 2012) wordt gezien als de ‘vader van Brimob‘, een Indonesische politieorganisatie die het midden houdt tussen de Mobiele Eenheid en de marechaussee. Toen de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen in 1945 zorgde Yasin ervoor dat de overgebleven delen van de Tokkeitai, de speciale politie van de Japanse bezetter, werden omgevormd tot een speciale eenheid van de republikeinse Indonesische politie. De naam werd Korps Brigade Mobil, afgekort Brimob. Yasin leidde Brimob vervolgens onder andere in de slag om Surabaya in 1945 tegen de Engelsen. Tijdens de rest van de onafhankelijkheidsoorlog had hij verschillende andere politiefuncties, en van 1950 tot 1959 was hij hoofdcommissaris van Brimob. De rest van zijn leven was hij onder andere nog korte tijd ambassadeur in Tanzania, en parlementslid in Jakarta.

Oerip Soemohardjo (Purworejo, Midden-Java 1893 — Jogjakarta 1948) was de eerste stafchef van de Indonesische krijgsmacht. Hij studeerde eerst aan de Opleidingsschool voor Inlandse Ambtenaren en daarna de militaire academie in Meester Cornelis bij Batavia (Jakarta). Hij zat vervolgens bijna 25 jaar bij het KNIL, waar hij zich opwerkte tot luitenant en de hoogste ‘inlandse’ officier was. In 1938 nam hij ontslag, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij terugkomen. Gedurende de Japanse bezetting zat hij enkele maanden in een Jappenkamp. Nadat de Indonesische onafhankelijkheid was uitgeroepen werd Oerip opgeroepen door het republikeinse leger en aangewezen als stafchef. Samen met opperbevelhebber Soedirman leidde hij het leger tegen de Nederlanders tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 1948 ging zijn gezondheid achteruit en overleed hij. Zijn hoogste functie was luitenant-generaal, maar postuum werd hij bevorderd tot generaal.

ranggong daeng romo

Ranggong Daeng Romo (Enrekang, Zuid-Sulawesi 1915 — Takalar, Zuid-Sulawesi 1947) was een volksleider in de opstand tegen de Nederlanders. In oktober 1945, kort na de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring, was hij betrokken bij de oprichting van jongerengroep ‘Bajeng’ in Zuid-Sulawesi. In december werd hij aangewezen als commandant van deze groep, die militaire weerstand bood tegen de Nederlanders maar ook politiek actief was. In 1946 vonden er allerlei veldslagen plaats tussen de Bajeng-groep en Nederlandse soldaten. Later dat jaar fuseerde de groep met vergelijkbare groepen uit naburige regio’s tot LAPRIS (Strijders van het Indonesische Volk in Sulawesi), waarvan Ranggong Daeng Romo opnieuw tot commandant werd gekozen. Bij een veldslag in februari 1947 werd hij door Nederlandse soldaten gedood.

robert wolter mongisidi

Robert Wolter Mongisidi (Manado, Noord-Sulawesi 1925 — Makassar, Zuid-Sulawesi 1949) was een onafhankelijkheidsstrijder. Tijdens de Japanse bezetting had hij gestudeerd, en ging hij Japanse les geven. Dat bracht hem in Makassar. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog raakte hij daar betrokken bij LAPRIS (Strijders van het Indonesische Volk in Sulawesi). Als strijder van deze groep vocht hij jarenlang tegen de Nederlanders. In 1947 werd hij gearresteerd, maar enkele maanden later wist hij te ontsnappen. In 1949 werd hij echter opnieuw gearresteerd, en vervolgens geëxecuteerd door een vuurpeloton.

sudirman

Soedirman (Purbalingga, Midden-Java 1916 — Magelang, Midden-Java 1950) was de opperbevelhebber van het Indonesische leger tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. Voordat de oorlog begon was hij leraar op een school in Cilacap, maar tijdens de Japanse bezetting sloot hij zich aan bij het vrijwilligersleger PETA. Hij werd al snel gerespecteerd voor zijn leiderschapskwaliteiten, en kort na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 werd hij aangewezen als opperbevelhebber van het republikeinse leger. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij betrokken bij verschillende (mislukte) vredesonderhandelingen met Nederland, en gaf hij leiding aan vele militaire operaties. Tijdens de oorlog kreeg hij last van tuberculosis en in januari 1950, een maand na de soevereiniteitsoverdracht, overleed hij.

sutomo

Sutomo (Surabaya, Oost-Java 1920 —Vlakte van Arafat, Saoedi-Arabië 1981), ook bekend als Bung Tomo en niet te verwarren met de andere nationale held Dr. Soetomo, was een onafhankelijkheidsstrijder. Tijdens de Japanse bezetting werd hij bekend als oprichter van een nationalistisch radiostation. Tijdens de daarop volgende onafhankelijkheidsoorlog hadden de toespraken van Sutomo via de radio grote invloed. Hij riep op tot het oppakken van de wapens tegen de Britten en later de Nederlanders. De bekendste uitspraak van Bung Tomo, uit een toespraak tijdens de Slag om Surabaya, is “Ons motto blijft: vrijheid [onafhankelijkheid] of de dood!” Hij riep ook op tot wreedheden tegen Nederlanders en Indische Nederlanders, en zag toe op de moord op honderden burgers. Na de onafhankelijkheid was Sutomo af en toe nog politiek actief, en tijdens het regime van Soeharto uitte hij geregeld harde kritiek. Om die reden werd hij in 1978 opgepakt en zat hij tot 1981. Na zijn vrijlating ging hij op bedevaart naar Mekka, en daar overleed hij.

syamun

Syam’un (Serang, Banten 1894 — aldaar 1949) was een islamgeleerde en onafhankelijkheidsstrijder. In zijn tienerjaren studeerde hij over de islam in Mekka en Egypte, en terug in Indië richtte hij een islamitische kostschool op in zijn geboorteregio. Tijdens de Japanse bezetting sloot hij zich aan bij het vrijwilligersleger PETA, waarbij hij al snel werd aangewezen als commandant voor de regio Serang. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid bleef hij betrokken bij het leger, en tegelijkertijd werd hij aangewezen als regent van het regentschap Serang. Gedurende de tweede politionele actie leidde Syam’un een guerrillastrijd tegen de Nederlanders. Nog tijdens deze strijd overleed hij aan een ziekte. Hij was uiteindelijk kolonel in het leger, maar werd postuum bevorderd tot brigadegeneraal.


Religieus leiders en godsdienstgeleerden

Abdul Halim Majalengka.jpg

Abdul Halim Majalengka (Majalengka, West-Java 1887 — aldaar 1962), ook bekend als K.H. Abdul Halim, was een islamgeleerde die zich richtte op de organisatie van moslims in West-Java. Hij staat bekend om zijn gerichtheid op tolerantie tussen voorstanders van meer traditionele en modernere varianten van de islam. Tijdens de Japanse bezetting was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Abdul Halim Majalengka was ook oprichter van een islamitische kostschool, genaamd Santi Asromo, die nog steeds bestaat.

Hamka

Abdul Malik Karim Amrullah (Agam, West-Sumatra 1908 — Jakarta 1981), kortweg Hamka, was een schrijver die schreef over islamitische filosofie, theologie, geschiedenis, ethiek en cultuur. Hij schreef onder andere de Tafsir Al-Azhar, een serie van 30 boeken over de koran, gezien als een van de invloedrijkste werken over de islam in Zuidoost-Azië. Naast de boeken over religie schreef Hamka ook meerdere romans (met vaak wel een islamitische moraal als ondertoon), waaronder het boek Tenggelamnya Kapal van der Wijck (De ondergang van het schip Van der Wijck) dat in 2013 ook verfilmd werd.

Abdul Wahab Hasbullah

Abdul Wahab Hasbullah (Jombang, Oost-Java 1888 — aldaar 1971) was een van de oprichters van de moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU) in 1926. Dit is tegenwoordig met ongeveer 90 miljoen aanhangers de grootste islamitische vereniging ter wereld. Ook was hij voorzitter van die organisatie van 1947 tot 1971. Behalve zijn belang in religie wordt er gezegd dat Abdul Wahab Hasbullah ook een rol speelde richting de Indonesische onafhankelijkheid. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog had hij aangegeven dat de nationalistische strijd een ‘jihad‘ (heilige oorlog) was, en dit was een belangrijke inspiratiebron voor Sutomo (Bung Tomo).

Achmad Rifai

Achmad Rifa’i (Kendal, Midden-Java 1786 — Manado, Noord-Sulawesi 1859) was een islamitische denker en auteur. Hij woonde vanaf zijn veertigste ongeveer twintig jaar in Saoedi-Arabië en Egypte om alles over de islam te leren. Zijn werken over de islam gingen gepaard met een sterke antikoloniale en anti-Nederlandse component. Om die reden werd hij tijdens zijn leven meermaals gearresteerd, en hij werd als banneling gestuurd naar eerst Batang (Midden-Java), later Ambon (Molukken) en tenslotte Manado waar hij zou sterven.

Ahmad Dahlan.jpg

Ahmad Dahlan (Jogjakarta 1868 — aldaar 1923) was de zoon van de imam van de Grote Moskee van Jogjakarta. Na een bedevaart naar Mekka begon hij zich in te zetten voor een meer pure vorm van islam op Java. De meeste moslims op Java volgden een variant van de islam bekend als ‘abangan‘, met veel invloeden uit het hindoeïsme, boeddhisme en traditionele lokale gebruiken. In 1912 richtte Ahmad Dahlan om die reden de organisatie Muhammadiyah op, met als doel om mensen te onderwijzen over de pure vorm van de islam uit het Midden-Oosten. Als een organisatie van de autochtone bevolking van de archipel, droeg Muhammadiyah ook bij aan het Indonesische nationalisme in de aanloop naar de onafhankelijkheid. Met zo’n 50 miljoen leden is Muhammadiyah nu de op een na grootste islamitische vereniging van Indonesië, na NU. Ahmad Dahlan was met Siti Walidah, eveneens een nationale held.

albertus soegijapranata

Albertus Soegijapranata (Solo, Midden-Java 1896 — Venlo, Nederland 1963), ook wel simpelweg Soegija, was een katholieke bisschop. Hij was geboren in een islamitische familie, maar hij ging naar een school van de orde der jezuïeten. Hij raakte geïnteresseerd, en ging in 1919 naar Nederland voor het noviciaat in Grave, waarna hij ook filosofie studeerde in Oudenbosch en theologie in Maastricht. Terug in Indië werd hij priester, en probeerde hij het katholieke geloof te verspreiden. In 1940 werd hij de eerste ‘inlandse’ bisschop van Indonesië. Tijdens de Japanse bezetting en de onafhankelijkheidsoorlog had Soegija het motto “100% katholiek, 100% Indonesisch”, en hij was dus een groot voorstander van onafhankelijkheid. Hij gebruikte zijn invloed om internationale erkenning voor de onafhankelijkheid te krijgen. Vanaf 1961 was hij aartsbisschop van Semarang.

Asad Samsul Arifin.jpg

As’ad Syamsul Arifin (Mekka, Saoedi-Arabië 1897 — Situbondo, Oost-Java 1990) was een islamgeleerde. Samen met zijn vader richtte hij in 1908 een pesantren (islamitische kostschool) op in Situbondo. Hij was een hoge geestelijke binnen de moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU). Vooral zijn combinatie van religie en patriottisme wordt geprezen. In de Nederlandse tijd kwam dat tot uiting in zijn antikoloniale houding. In het onafhankelijke Indonesië zette hij zich ervoor in dat NU zich achter de staatsideologie Pancasila schaarde, en dus zou staan voor tolerantie tussen godsdiensten.

KH Fakhruddin

K.H. Fakhruddin (Jogjakarta 1890 — aldaar 1929) was een islamgeleerde. Hij had nooit formeel onderwijs genoten, maar was in de leer geweest bij oelama’s uit Midden- en Oost-Java. Door de islamitische organisatie Muhammadiyah werd hij in 1921 naar Mekka gestuurd, waar hij acht jaar zou verblijven. Hier was hij ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een goede behandeling van Indonesische bedevaartgangers. Hij richtte ook een organisatie op die Indonesiërs kon helpen als zij de hadj wilden ondernemen. Voorafgaand aan een congres van Muhammadiyah in Jogjakarta in 1929 stierf hij, naar verluidt omdat hij zo druk was met zijn inzet voor de bedevaart dat hij zijn gezondheid had verwaarloosd.

Hasyim Asjarie

K.H. Hasyim Asj’arie (Jombang, Oost-Java 1871 — aldaar 1947) was een islamgeleerde. Nadat hij op bedevaart naar Mekka was geweest stichtte hij in 1899 een pesantren (islamitische kostschool) in Jombang. Aan het begin van de 20e eeuw was dit de grootste en belangrijkste pesantren van heel Java. Hij werd echter vooral bekend als oprichter van de grote moslimorganisatie Nahdlatul Ulama (NU). Hij stond aan het hoofd van de organisatie vanaf de oprichting in 1926 tot aan zijn dood in 1947. Zijn zoon Wahid Hasyim is ook een nationale held. Zijn kleinzoon Abdurrahman Wahid (“Gus Dur”) was de derde president van Indonesië (1999-2001).

Ki Bagoes Hadikoesoemo

Ki Bagoes Hadikoesoemo (Jogjakarta 1890 — Jakarta 1954) was een islamgeleerde. Hij zat in het bestuur van de grote islamitische organisatie Muhammadiyah, en vanaf de Japanse bezetting tot 1953 was hij voorzitter. In die rol was hij lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Hij had een belangrijke rol bij het opstellen van de nationale filosofie Pancasila, waarbij er een compromis moest komen tussen de nationalistische en islamitische stromingen.

Mas Mansoer.jpg

K.H. Mas Mansoer (Surabaya, Oost-Java 1896 — aldaar 1946) was een islamgeleerde. Hij studeerde in Egypte, waar hij ook kennis opdeed over westerse literatuur, democratie en antikolonialisme. Bij terugkomst in Indië ging hij lesgeven over de islam, en werd hij lid van de moslimorganisatie Muhammadiyah. Hij kreeg verschillende hoge functies in die organisatie, en was uiteindelijk van 1937 tot 1942 voorzitter. Hij kreeg ook een aanbod van de Nederlands-Indische regering om hoofd te worden van het overheidsinstituut voor godsdienstzaken, maar vanwege zijn nationalistische zienswijzen weigerde hij dat. Tijdens de Japanse bezetting had Mas Mansoer ook enkele hoge functies, en werkte hij ook aan de voorbereiding van de Indonesische onafhankelijkheid. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog werd hij opgepakt door de Nederlanders en gedwongen een toespraak te houden voor de burgers van Surabaya, dat ze zich gewonnen moesten geven. Toen hij dat weigerde kwam hij in de gevangenis, waar hij ook zou overlijden.

Muhammad Zainuddin Abdul Madjid.PNG

Muhammad Zainuddin Abdul Madjid (Oost-Lombok, West-Nusa Tenggara 1898 — aldaar 1997), ook bekend als Hamzanwadi, was een islamgeleerde. Hij is vooral bekend als de oprichter van Nahdlatul Wathan (NW), de grootste islamitische organisatie van het eiland Lombok. De organisatie beheert onder andere allerlei scholen en een universiteit. Al tijdens de koloniale tijd had Hamzanwadi, nadat hij over de islam gestudeerd had in Saoedi-Arabië, een pesantren (islamitische kostschool) opgericht op zijn thuiseiland Lombok. Na de Indonesische onafhankelijkheid bouwde hij het netwerk van scholen verder uit, vanaf 1953 onder de naam van NW. In 2018 is het vliegveld van Lombok hernoemd tot Zainuddin Abdul Madjid International Airport.

Noer Alie

K.H. Noer Alie (Bekasi, West-Java 1914 — aldaar 1992) was een islamgeleerde. In 1934 ging hij op bedevaart naar Mekka, en bleef hij daar zes jaar lang wonen. In Mekka raakte hij betrokken bij nationalistische verenigingen en ging hij nadenken over de Indonesische onafhankelijkheid. Terug in Indonesië richtte hij een koranschool op. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1945 vormde Noer Alie een vrijwilligersleger om te vechten tegen de Nederlanders. Ook zorgde hij ervoor dat de bevolking in de omgeving van Bekasi en Karawang op grote schaal van papier rood-witte Indonesische vlaggen maakte en ophing, om te laten zien dat de Indonesische republiek springlevend was. Toen het KNIL, onder leiding van majoor Wijnen, de verantwoordelijken hiervoor zocht vonden ze niemand. In het dorp Rawagede werd door het leger vervolgens een bloedbad aangericht onder burgers. Na de oorlog hield Noer Alie zich bezig met lokale en regionale politiek, en een stichting voor islamitisch onderwijs.

siti walidah

Siti Walidah (Jogjakarta 1872 — aldaar 1946), ook bekend als Nyai Ahmad Dahlan, was een voorvechtster van vrouwenrechten binnen de islam. Ze was getrouwd met Ahmad Dahlan, oprichter van moslimorganisatie Muhammadiyah. Ze stond haar man bij in de ontwikkeling van de vereniging, en leidde koransessies, waarbij ze zich vooral richtte op koranverzen die over vrouwen gaan. Ze richtte vervolgens ook de vereniging Aisyiyah op, de vrouwenorganisatie van Muhammadiyah. Met deze organisatie werkte ze aan het oprichten van scholen voor meisjes en onderwijsprogramma’s voor vrouwen. Ze sprak zich ook sterk uit tegen gedwongen huwelijken. Nadat haar man in 1923 was overleden, ging Siti Walidah door met haar activiteiten. Tijdens het begin van de onafhankelijkheidsoorlog, vlak voor haar dood, richtte ze bijvoorbeeld gaarkeukens op voor soldaten


Militairen in onafhankelijk Indonesië

Abdul Harris Nasution

Abdul Haris Nasution (Mandailing Natal, Noord-Sumatra 1918 — Jakarta 2000) was een legergeneraal. Hij begon in 1942 bij het KNIL, maar na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 sloot hij zich aan bij het Indonesische leger en keerde hij zich tegen Nederland. In het onafhankelijke Indonesië werd hij later generaal van het leger, en ook nog minister van defensie. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Nasution het belangrijkste doelwit. Hij wist te ontsnappen en overleefde, maar zijn vijfjarige dochter Ade Irma Suryani Nasution werd geraakt door een kogel en overleed. Ook de bewakers Karel Satsuit Tubun en Pierre Tendean, beiden nu nationale held, kwamen om het leven bij de aanval op het huis van Nasution.

Ahmad Yani

Ahmad Yani (Purworejo, Midden-Java 1922 — Jakarta 1965) was een luitenant-generaal in het leger. Tijdens de de onafhankelijkheidsoorlog vocht hij in Midden-Java. Na de oorlog maakte hij carrière in het leger, en was hij onder andere betrokken bij de strijd tegen Darul Islam op Java en tegen de Revolutionaire Regering voor de Republiek Indonesië (PRRI) op Sumatra. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Ahmad Yani een van de doelwitten. Hij werd vermoord in zijn eigen huis (tegenwoordig een museum). Postuum werd hij bevorderd tot generaal. De luchthaven van Semarang is naar Ahmad Yani genoemd.

Basuki Rahmat.jpeg

Basuki Rahmat (Tuban, Oost-Java 1921 — Jakarta 1969) had zich tijdens de Japanse bezetting aangesloten bij het vrijwilligersleger PETA, en tijdens de onafhankelijkheidsleger vocht hij in het republikeinse leger. In het onafhankelijke Indonesië klom hij op tot generaal-majoor bij de landmacht. Hij is vooral bekend geworden doordat hij een van de drie generaals was die getuige was de ondertekening van de Supersemar in 1966, het document dat veel macht overdroeg van president Soekarno aan generaal Soeharto. Na deze machtsoverdracht was Basuki Rahmat enkele jaren minister van binnenlandse zaken, voordat hij op 47-jarige leeftijd overleed.

DI Pandjaitan

Donald Isaac Pandjaitan (Toba Samosir, Noord-Sumatra 1925 — Jakarta 1965) was een hoge officier van de Indonesische landmacht. Hij begon zijn militaire carrière in 1945, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. Ook na de soevereiniteitsoverdracht bleef hij actief in het leger, en hij was een tijdje defensie-attaché bij de Indonesische ambassade in West-Duitsland. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was D.I. Pandjaitan een van de doelwitten. Hij werd vermoord toen hij probeerde te vluchten tijdens een aanval op zijn huis. Postuum werd hij bevorderd tot generaal-majoor.

RE Martadinata.jpeg

Eddy Martadinata (Bandung, West-Java 1921 — aldaar 1966), beter bekend als R.E. Martadinata, was een viceadmiraal van de Indonesische marine. Tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde hij aan een zeevaartschool, en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog werkte hij met enkele anderen aan de oprichting van een marine-afdeling van de strijdkrachten die tegen de Nederlanders vochten. Na de soevereiniteitsoverdracht zou hij het uiteindelijk schoppen tot stafchef van de marine. Nadat de communistische partij PKI in 1965 werd verboden, werden honderdduizenden (vermeende) leden uitgemoord. Martadinata vond de opstelling ten opzichte van communisten echter nog onvoldoende, en hij nam ontslag. Hij werd vervolgens ambassadeur in Pakistan. Tijdens een bezoek aan Indonesië een jaar later kwam hij om het leven in een helikoptercrash. Postuum werd hij bevorderd tot admiraal, en aangewezen als nationale held als een van de oprichters van de marine.

Gatot Soebroto

Gatot Soebroto (Banyumas, Midden-Java 1907 — Jakarta 1962) was een generaal bij de Indonesische landmacht. Vanaf de jaren 20 zat hij bij het KNIL en de marechaussee, en tijdens de Japanse bezetting sloot hij zich aan bij het vrijwilligersleger PETA. Na de onafhankelijkheid maakte Gatot Soebroto carrière in het Indonesische leger. Vanwege onenigheden in 1952 stapte hij een tijdje uit het leger en ging hij de politiek in. In 1959 kwam hij toch weer terug in het leger, en tot zijn dood was hij vice-stafchef van de landmacht.

Harun Thohir

Harun Thohir (Gresik, Oost-Java 1943 — Singapore 1968) was een lid van het Indonesische Korps Mariniers. Samen met medemarinier Usman Janatin voerde hij een bomaanslag uit op een gebouw in Singapore in 1965. Singapore was toen onderdeel van Maleisië, en Indonesië was in oorlog met Maleisië (dit heet de ‘konfrontasi‘). Indonesische militairen pleegden in die tijd aanslagen op belangrijke plaatsen, zoals militaire installaties en overheidsgebouwen. In dit geval ging het om een aanslag op een bankgebouw van HSBC, waarbij 3 mensen omkwamen en 33 gewond raakten. Beide mariniers werden opgepakt en ter dood veroordeeld, en in 1968 geëxecuteerd. Kort na de aanslag was Singapore afgescheiden van Maleisië, en in 1966 werd de Konfrontasi beëindigd. Relaties tussen Indonesië en Singapore bleven echter nog jarenlang moeizaam, zeker omdat president Soeharto de mariniers op de dag van executie tot nationale helden verklaarde.

Johannes Abraham Dimara.jpg

Johannes Abraham Dimara (Biak Numfor, Papoea 1916 — Jakarta 2000) was een majoor in het Indonesische leger. Hij was afkomstig uit Papoea maar ging naar school en begon zijn loopbaan op de Molukken. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog vocht hij daar ook. Na de Indonesische onafhankelijkheid was hij vanuit het leger betrokken bij pogingen om Papoea (Nederlands-Nieuw-Guinea) te laten aansluiten bij Indonesië. Tijdens een infiltratiemissie in 1954 werd hij gevangengenomen, en hij zat zes jaar in een Nederlandse gevangenis. Nadat hij was vrijgelaten was hij onder andere lid van de delegatie die in 1962 in New York bewerkstelligde dat Nederland het gezag over Papoea zou overdragen aan Indonesië.

Karel Satsuit Tubun

Karel Satsuit Tubun (Tual, Molukken 1928 — Jakarta 1965) was een politieagent. Na eerst als agent in Ambon gewerkt te hebben, werd hij brigadier in Jakarta. Daar kreeg hij de taak om het huis van vicepremier Johannes Leimena (ook een nationale held) te bewaken. De buurman van Johannes Leimena was Abdul Haris Nasution. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Nasution het belangrijkste doelwit. Karel Satsuit Tubun werd wakker van het lawaai van de aanvallers bij de buren. Hij probeerde hen tegen te houden, maar werd in een vuurgevecht gedood. Postuum werd hij bevorderd tot inspecteur van de nationale politie, en werd hij aangewezen als nationale held.

Katamso Darmokusumo

Katamso Darmokusumo (Sragen, Midden-Java 1923 — Jogjakarta 1965) was commandant van een legereenheid in Jogjakarta. Tijdens de Japanse bezetting was hij bij het vrijwilligersleger PETA gegaan, en na de onafhankelijkheid had hij carrière gemaakt bij de Indonesische landmacht. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Katamso een van de doelwitten. Hij werd samen met zijn stafchef Sugiono ontvoerd en gedood op 1 oktober. Hun lichamen werden pas drie weken later teruggevonden. Katamso werd postuum bevorderd tot brigadegeneraal.

Mas Tirtodarmo Haryono

Mas Tirtodarmo Haryono (Surabaya, Oost-Java 1924 — Jakarta 1965) was een legerofficier. Omdat hij vloeiend Nederlands, Duits en Engels sprak kreeg hij een belangrijke rol in de onderhandelingen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Na de oorlog maakte hij verder carrière, en was hij onder andere een tijdje defensie-attaché op de Indonesische ambassade in Den Haag. Vanaf 1964 was hij plaatsvervangend stafchef voor generaal Ahmad Yani. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Mas Tirtodarmo Haryono een van de doelwitten. Hij werd aangevallen en vermoord in zijn eigen huis. Postuum werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.

Pierre Tendean

Pierre Tendean (Jakarta 1939 — aldaar 1965) was een militair bij de genie. Hij ging naar de technische academie van de Indonesische landmacht en studeerde daarna ook over inlichtingen voor de geheime dienst. Hij werd onder andere ingezet tijdens de oorlog met Maleisië (de ‘konfrontasi‘). In april 1965 werd Pierre Tendean aangewezen als persoonlijke bewaker van generaal Abdul Haris Nasution. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was generaal Nasution een van de doelwitten. Pierre Tendean werd bij de aanval aangezien voor de generaal, en werd ontvoerd en gedood. Ook Nasutions dochter kwam om het leven, net als Karel Satsuit Tubun, de bewaker van het huis van de buren. De generaal zelf wist te ontsnappen.

siswondo parman

Siswondo Parman (Wonosobo, Midden-Java 1918 — Jakarta 1965), vooral bekend als S. Parman, was een hoge militair. Hij was begonnen voor de Japanse militaire politie tijdens de Japanse bezetting. Na de Indonesische onafhankelijkheid maakte hij carrière in het Indonesische leger. Zo was hij onder andere een tijdje commandant van de militaire politie van Jakarta en defensie-attaché bij de Indonesische ambassade in Londen. Zijn laatste functie was 1e assistent van stafchef Ahmad Yani. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was S. Parman een van de doelwitten. Hij werd ontvoerd vanuit zijn huis en kort daarna vermoord. Postuum werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.

slamet rijadi

Slamet Rijadi (Solo, Midden-Java 1927 — Ambon, Molukken 1950) was een brigadegeneraal van het Indonesische leger. Hij ging in eerste instantie naar de zeevaartschool, maar aan het begin van de onafhankelijkheidsoorlog in 1945 pakte hij de wapens op in zijn geboorteregio. Hij maakte vervolgens snel carrière en had aan het einde van de oorlog een belangrijke leidinggevende functie. Na de soevereiniteitsoverdracht aan het onafhankelijke Indonesië riep ook de Republiek der Zuid-Molukken (RMS) de onafhankelijkheid uit. Slamet Rijadi werd hiervoor naar Ambon gestuurd. De tocht van hem en zijn mannen door de mangrovemoerassen naar Ambon-stad duurde een maand. Na aankomst daar begonnen hevige gevechten, waarbij Slamet Rijadi werd geraakt door een kogel die afketste van een tank. Hij overleed in een ziekenhuis.

soeprapto

Soeprapto (Purwokerto, Midden-Java 1920 — Jakarta 1965) was een officier in het Indonesische leger. Hij ging eerst naar de militaire academie van Nederlands-Indië, en daarna naar de Japanse militaire school tijdens de Japanse bezetting. Na de onafhankelijkheidsverklaring sloot hij zich aan bij het republikeinse leger dat vocht tegen de Nederlanders. In het onafhankelijke Indonesië had hij allerlei hoge functies in het leger, waaronder vice-stafchef voor Sumatra. Vanaf 1962 was hij tweede vice-stafchef voor het leger in Jakarta. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was Soeprapto een van de doelwitten. Hij werd ontvoerd vanuit zijn huis en kort daarna vermoord. Postuum werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.

Sugiono

Sugiono (Gunung Kidul, Jogjakarta 1926 — Jogjakarta 1965), soms ook aangeduid met de naam Sugiyono Mangunwiyoto, was een luitenant-kolonel van de Indonesische landmacht. Tijdens de Japanse bezetting was hij bij het vrijwilligersleger PETA gegaan, en na de onafhankelijkheid had hij zich opgewerkt tot stafchef van een legereenheid in Jogjakarta. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, werd Sugiono ontvoerd samen met commandant Katamso Darmokusumo. Zij werden beiden gedood, en hun lichamen werden pas drie weken later teruggevonden. Sugiono werd postuum bevorderd tot kolonel.

Sutoyo Siswomiharjo.jpg

Sutoyo Siswomiharjo (Kebumen, Midden-Java 1922 — Jakarta 1965) was een legerleider. Tijdens de Japanse bezetting had hij op een ambtenarenschool gezeten, maar tijdens de onafhankelijkheidsoorlog besloot hij zich aan te sluiten bij een republikeinse legereenheid. In 1946 werd hij adjudant van commandant Gatot Soebroto van de militaire politie, en vervolgens maakt hij snel carrière. In 1954 werd Sutoyo Siwomiharjo stafchef van de militaire politie en later assistent-defensie-attaché bij de Indonesische ambassade in Londen. Terug in Indonesië werd hij in 1961 de hoogste auditeur-militair van het leger. Bij de poging tot staatsgreep door de 30-Septemberbeweging in 1965, waarbij meerdere hoge militairen werden vermoord, was sutoyo Siswomiharjo een van de doelwitten. Hij werd ontvoerd vanuit zijn huis en kort daarna vermoord. Postuum werd hij bevorderd tot generaal-majoor.

Tahi Bonar Simatupang (Dairi, Noord-Sumatra 1920 — Jakarta 1990), beter bekend als T.B. Simatupang, was een hoge militair aan het begin van de onafhankelijke republiek Indonesië. Hij had gestudeerd aande Koninklijke Militaire Academie, en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog sloot hij zich aan bij het republikeinse leger dat tegen de Nederlanders vocht. Vlak na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 overleed opperbevelhebber Soedirman, en T.B. Simatupang werd door Soekarno aangewezen als opvolger. In 1952 vond er een incident plaats waarbij het leger het parlement probeerde af te zetten, en hierbij lijnrecht tegenover Soekarno stond. Soekarno schafte daarop in 1953 de functie van opperbevelhebber af, waarmee T.B. Simatupang de facto werd ontslagen. Hij bleef nog enkele jaren betrokken als adviseur en docent, maar nam in 1959 afstand. Hij hield zich de rest van zijn leven vooral bezig met schrijven en met religie, en was onder andere hoofd van de Indonesische vereniging van kerken.

Usman Janatin

Usman Janatin (Banyumas, Midden-Java 1943 — Singapore 1968) was een lid van het Indonesische Korps Mariniers. Samen met medemarinier Harun Thohir voerde hij een bomaanslag uit op een gebouw in Singapore in 1965. Singapore was toen onderdeel van Maleisië, en Indonesië was in oorlog met Maleisië (dit heet de ‘konfrontasi‘). Indonesische militairen pleegden in die tijd aanslagen op belangrijke plaatsen, zoals militaire installaties en overheidsgebouwen. In dit geval ging het om een aanslag op een bankgebouw van HSBC, waarbij 3 mensen omkwamen en 33 gewond raakten. Beide mariniers werden opgepakt en ter dood veroordeeld, en in 1968 geëxecuteerd. Kort na de aanslag was Singapore afgescheiden van Maleisië, en in 1966 werd de Konfrontasi beëindigd. Relaties tussen Indonesië en Singapore bleven echter nog jarenlang moeizaam, zeker omdat president Soeharto de mariniers op de dag van executie tot nationale helden verklaarde.

Yos Sudarso (Salatiga, Midden-Java 1925 — Arafurazee, Papoea 1962), volledig Yosaphat Sudaro, was een marineofficier. In 1962 begon de Indonesische marine onder leiding van Yos Sudarso aan een missie om infiltranten te droppen in Nederlands-Nieuw-Guinea om de bevolking op te zetten tegen de Nederlanders. Op de Arafurazee werden de torpedoboten onderschept door de Nederlandse marine, wat leidde tot de Slag bij Vlakke Hoek. De Nederlanders wonnen de zeeslag en Yos Sudarso kwam om het leven, maar het leidde ertoe dat de internationale gemeenschap zich met Nieuw-Guinea ging bemoeien, met als uiteindelijke gevolg dat Nederlands-Nieuw-Guiena onderdeel van Indonesië zou worden (nu de provincies Papoea en West-Papoea). Yos Sudarso werd postuum bevorderd tot viceadmiraal, en het vroegere Frederik Hendrikeiland werd naar hem vernoemd (qua grootte het 11e eiland van Indonesië).


Wetenschap, onderwijs en cultuur

Abdoel Kahar Moezakir (Gunung Kidul, Jogjakarta 1907 — Jogjakarta 1973) was de eerste rector van de Islamitische Universiteit van Indonesië (UII) in Jogjakarta, van 1945 tot 1960. Hij was op dat moment ook lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). De UII was de eerste private universiteit van het land. Al gauw na de oprichting begon de onafhankelijkheidsoorlog, en veel studenten en personeelsleden sloten zich aan bij vrijwilligerslegers om tegen de Nederlanders te vechten.

Amir Hamzah.jpg

Amir Hamzah (Langkat, Noord-Sumatra 1911 — aldaar 1946) was een dichter. Door de bekende criticus Andries Teeuw werd hij “de enige Indonesische dichter van wereldklasse van voor de onafhankelijkheid” genoemd. Hij had op Nederlandse scholen gezeten, maar ondanks dat de meeste hogeropgeleiden in die tijd de Nederlandse taal gebruikten, schreef Amir Hamzah al zijn gedichten in het Maleis (Indonesisch), soms gecombineerd met Javaans Hij was ook betrokken bij nationalistische organisaties. Toch is hij vooral bekend van zijn gedichten, waarvan de meeste gepubliceerd werden in het mede door hem opgerichte tijdschrift Poedjangga Baroe. Het bekendste gedicht heet “Padamu Jua“. Amir Hamzah, die van adellijke komaf was van het sultanaat Langkat, kreeg na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945 een rol in het lokale bestuur. Na geruchten at hij met Nederlandse overheidsfunctionarissen gedineerd zou hebben werd hij door communistische activisten gevangengenomen en later vermoord.

Dewi Sartika

Dewi Sartika (Bandung, West-Java 1884 — Tasikmalaya, West-Java 1947) was een voorvechtster van onderwijs voor meisjes en vrouwen. In 1904 opende zij een eerste school voor meisjes in Bandung. Ze werkte vervolgens samen met de regent en kreeg steun van een stichting van Europese dames, en opende nog vele andere meisjesscholen in westelijk Java. Dewi Sartika vond het belangrijk dat inlandse meisjes onderwijs kregen in niet alleen maar huishoudelijke taken, maar in zowel ‘normale’ schoolvakken als praktische zaken zoals het koken van Indonesische gerechten en batikken. Nog tijdens de koloniale tijd kreeg ze een gouden eremedaille van de Orde van Oranje-Nassau; ze werd dus zowel gewaardeerd in Nederlands-Indië als in het huidige Indonesië.

Hazairin

Hazairin (Bukittinggi, West-Sumatra 1906 — Jakarta 1975) was een deskundige op het gebied van de rechten en specifiek het gewoonterecht (‘adat‘). Naast een uitgebreide studie over de islam, had hij gestudeerd aan de Rechtkundige Hoogeschool van Batavia. Na het afstuderen zou hij daar ook promoveren, met een proefschrift over het Redjang-volk in de bergen van Sumatra. Hij was de eerste inheemse Indonesiër die promoveerde aan deze hogeschool. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog had hij verschillende politieke functies, waaronder regent van Bengkulu en vicegouverneur van Zuid-Sumatra. Na de soevereiniteitsoverdracht werd hij docent op de Universiteit van Indonesië in Jakarta, en van 1953 tot 1954 was hij minister van binnenlandse zaken. De laatste vijftien jaar van zijn leven was Hazairin bestuursvoorzitter van de Islamitische Staatsuniversiteit Syarif Hidayatullah in Jakarta. Hij stond bekend als gematigde moslim, en zette zich in zijn rollen als geleerde en politicus in voor de rechten van buitenechtelijke kinderen.

Herman Johannes

Herman Johannes (Rote Ndao, Oost-Nusa Tenggara 1912 — Jogjakarta 1992) was een wetenschapper en politicus. Hij richtte zich op ‘technologie voor het platteland’, en ontwikkelde onder andere een fornuis op houtskool dat door arme gezinnen gebruikt kon worden. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog maakte hij rookbommen en handgranaten om in te zetten tegen de Nederlanders. Na de onafhankelijkheid was hij onder andere vijf jaar rector van de universiteit Gajah Mada in Jogjakarta en was hij politiek actief. Zo was hij korte tijd minister, zat hij in allerlei comissies en was hij drie jaar lang lid van het uitvoerend bestuur van UNESCO in Parijs. De laatste jaren van zijn leven zat hij in de Nationale Onderzoeksraad.

Ismail Marzuki

Ismail Marzuki (Jakarta 1914 — aldaar 1958) was een muzikant en componist. Hij zong en speelde allerlei instrumenten, waaronder gitaar, mandoline, klarinet, saxofoon, accordion en piano. In de jaren 30 was hij actief bij het orkest Lief Java, en bij radio-orkesten van NIROM (Nederlandsch-Indische Radio-omroepmaatschappij) en VORO (Vereeniging voor Oostersche Radio Omroep). Hij schreef in zijn leven meer dan 200 liederen in allerlei stijlen. Hij werd echter vooral bekend door het schrijven van patriottische liederen die gezongen en gespeeld werden tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, maar ook nu nog, bijvoorbeeld op de jaarlijkse Onafhankelijkheidsdag. Enkele van deze liederen zijn Gugur Bunga (de gevallen bloem), Rayuan Pulau Kelapa (troost op het kokoseiland) en Indonesia Pusaka (Indonesië, het erfgoed).

Raden Ayu Kartini.jpg

Raden Ayu Kartini (Jepara, Midden-Java 1879 — Rembang, Midden-Java 1904) was een pionier op het gebied van vrouwenrechten in Indonesië. Ze was van adellijke afkomst en sprak vloeiend Nederlands, en kreeg via penvriendinnen toegang tot Europese boeken, tijdschriften en kranten. Omdat ze er achter kwam dat de situatie voor vrouwen in Europa beter was dan in Indië, schreef ze in haar brieven over de situatie en wat daaraan verbeterd zou moeten worden. Na haar dood op jonge leeftijd stelden enkele Nederlandse penvriendinnen een boek samen uit de brieven die zij van Kartini hadden ontvangen, met de naam ‘Door duisternis tot licht’. Het boek werd populair en werd zo een inspiratie voor Indonesische vrouwen. Elk jaar op haar geboortedag, 21 april, wordt in Indonesië de Kartinidag voor vrouwenrechten gevierd.

Ki Sarmini Mangunsarkoro

Ki Sarmidi Mangunsarkoro (Solo, Midden-Java 1904 — Jakarta 1957) was een voorvechter van onderwijs voor de Indonesische bevolking. Na zijn opleiding werd hij docent aan de school Taman Siswa in Jogjakarta, die was opgericht door Ki Hadjar Dewantara. In de daarop volgende jaren werkte hij onder andere aan een lesplan voor de Taman Siswa-scholen en een instructie voor docenten. Onderdeel van zijn lesplannen en instructies waren culturele, socio-economische en politieke aspecten die het nationalisme en antikolonialisme aanwakkerden. Hij was ook aanwezig bij het nationale ‘jeugdcongres’ in 1928, waar hij een toespraak hield over het belang van onderwijs voor de Indonesische bevolking. Na de Indonesische onafhankelijkheid was Ki Sarmini Mangunsarkoro korte tijd minister van onderwijs.

Kusumah Atmaja

Kusumah Atmaja (Purwakarta, West-Java 1898 — Jakarta 1952) was een rechter. Hij studeerde aan de Rechtshoogeschool in Batavia en ook aan de universiteit van Leiden. Tijdens de koloniale tijd had hij al meerdere functies als rechter, waaronder als voorzitter van de Landraad, de lokale rechtbank, in Indramayu en in Semarang. Tijdens de Japanse bezetting schopte hij het tot opperrechter voor Midden-Java. Hij was vervolgens lid van het Onderzoekscomité voor Voorbereidingswerk voor Onafhankelijkheid (BPUPK). Na de onafhankelijkheidsverklaring kreeg Kusumah Atmaja van Soekarno de opdracht om het hooggerechtshof op te richten. Van 1945 tot 1952 was hij ook opperrechter van dit hooggerechtshof.

Lafran Pane

Lafran Pane (Padang Sidempuan, Noord-Sumatra 1922 — Jogjakarta 1991) was een professor, en oprichter van de Islamitische Studentenvereniging (HMI). Hij richtte deze vereniging op tijdens zijn studietijd in aan de voorloper van de Islamitische Universiteit Indonesië in Jogjakarta in 1947. De vereniging zou uitgroeien tot een grote nationale vereniging, met afdelingen in alle studentensteden. Na zijn studie maakte Lafran Pane carrière in de academische wereld, en werd hij uiteindelijk hoogleraar aan de universiteit UNY in Jogja. Lafran Pane had twee beroemde oudere broers die allebei dichter/schrijver waren: Sanusi Pane en Armijn Pane.

Maria Walanda Maramis.jpg

Maria Walanda Maramis (Noord-Minahasa, Noord-Sulawesi 1872 — aldaar 1924) zette zich in voor de omstandigheden voor vrouwen. In haar jeugd verhuisde ze naar de stad Manado, waar ze columns ging schrijven in een lokale krant. De columns gingen over het belang van de rol van vrouwen in het gezinsleven, en het belang van moeders in het vroege onderwijs voor kinderen. In 1917 zette ze de organisatie PIKAT op, die zich bezighield met het onderwijzen van vrouwen in taken zoals koken, naaien, zorg voor kinderen en handenarbeid. PIKAT groeide snel en er werden lokale afdelingen opgezet in allerlei plaatsen in Noord-Sulawesi, en ook in steden op Java. Maria Walanda Maramis heeft ook bijgedragen aan het actief en passief vrouwenkiesrecht voor de Minahasaraad, een regionaal parlement in Noord-Sulawesi.

Raja Ali Haji

Raja Ali Haji (Selangor, Maleisië 1808 — Tanjung Pinang, Riau-eilanden 1873), of voluit Ali Haji bin Raja Haji Ahmad, was een dichter, historicus en islamgeleerde. Hij is bekend om enkele gedichten die een grote invloed op de Indonesische dichtkunst hebben gehad, waaronder Syair Abdul Muluk en Gurindam Dua Belas. De reden dat hij een nationale held is, is echter vooral zijn werken over de Maleise taal, Pedoman Bahasa (‘Taalrichtlijnen’) en Kitab Pengetahuan Bahasa (‘Boek over Kennis van de Taal’). Het eerste boek was het eerste naslagwerk over de grammatica van de Maleise taal, en het tweede het eerste woordenboek van de talen en dialecten in het Maleise taalgebied. Het Maleis, als lingua franca van de Indische archipel, werd onder de naam ‘Indonesisch’ later de nationale taal van Indonesië. Op het nationalistische ‘jeugdcongres’ in 1928 gebruikten onafhankelijkheidsactivisten de boeken van Raja Ali Haji om deze ‘standaardtaal’ vast te leggen.

Roehana Koeddoes (Agam, West-Sumatra 1884 — Jakarta 1972) was een activist voor vrouwenemancipatie en staat bekend als de eerste vrouwelijke journalist van Indonesië. Roehana was niet naar school geweest, maar had zelf Nederlands geleerd en leerde van de vrouw van een Nederlandse ambtenaar taken zoals borduren, naaien en breien. Nadat ze in Nederlandse tijdschriften gelezen had over het onderwijs in Europa, besloot ze in 1911 tot de oprichting van een ambachtsschool voor vrouwen en meisjes genaamd ‘Amai Setia‘. Ondanks tegenwerking, omdat emancipatie als een gevaar werd gezien, werd de school een groot succes. Uiteindelijk werden de handgemaakte kunstwerken van de school met hulp van de Nederlandse overheid zelfs internationaal verkocht. Naast haar werk voor de school richtte Roehana ook de krant Sunting Melayu op, waarvan ze zelf hoofdredacteur werd. Roehana was een halfzusje van Sutan Syahrir en nicht van Agus Salim, beiden ook nationale helden. De school Amai Setia bestaat tot op de dag van vandaag.

Sardjito (Magetan, Oost-Java 1889 — Jogjakarta 1970) was een arts en hoogleraar. Hij had zijn opleiding genoten aan de aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) en was lid van de nationalistische organisatie Budi Utomo. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was hij betrokken bij de verhuizing van het Pasteur-instituut, dat werkte aan vaccinaties, van Bandung naar Klaten. Na de soevereiniteitsoverdracht was Sardjito betrokken bij de oprichting van de universiteit Gadjah Mada in Jogjakarta, en hij werd de eerste rector van 1949 tot 1961. In Jogjakarta is nu ook een ziekenhuis geliëerd aan die universiteit naar hem genoemd: het Dr. Sardjito-ziekenhuis.

siti hartinah

Raden Ayu Siti Hartinah (Karanganyar, Midden-Java 1923 — Jakarta 1996), ook bekend onder de bijnaam Ibu Tien of als mevrouw Soeharto, was de vrouw van de tweede president van Indonesië. Ze trouwde in 1947 met militair leider Soeharto, die daarna opklom tot legergeneraal en uiteindelijk president. Daardoor was Ibu Tien van 1967 tot haar dood in 1996 de first lady van Indonesië. Waar de eerste president Soekarno meerdere vrouwen had, waren Soeharto en zijn vrouw duidelijk tegenstander van polygamie. Siti Hartinah voerde een campagne die er uiteindelijk toe leidde dat er een wettelijk verbod kwam op polygamie voor ambtenaren. Behalve het bijstaan van haar man, deed ze veel vrijwilligerswerk, onder andere voor het Rode Kruis. Ze was ook de grondlegger van Taman Mini Indonesia Indah in Jakarta, een openluchtmuseum over de culturen van Indonesië. President Soeharto zelf is geen nationale held. Hij is wel eens genomineerd, maar hij is zeer controversieel vanwege onder andere corruptie en mensenrechtenschendingen tijdens zijn presidentschap.

soerjopranoto

Soerjopranoto (Jogjakarta 1871 — Cimahi, West-Java 1959) was een activist op het gebied van rechten voor boeren en arbeiders. Hij was de oudere broer van nationale held Ki Hadjar Dewantara. Hij werkte in eerste instantie voor de Nederlands-Indische overheid. Toen die overheid in 1914 ambtenaren ontsloeg die aangesloten waren bij nationalistische organisaties, stopte Soerjopranoto uit protest ook met werken. Hij richtte vervolgens Adhi Dharma op, een organisatie die zich inzette voor de rechten van suikerrietboeren, en ook een school voor de kinderen van de boeren. In de jaren daarna was hij betrokken bij vele initiatieven op het gebied van de rechten van boeren en arbeiders. De Nederlanders zagen in hem een gevaar omdat hij voor een opstand zou kunnen zorgen, en hij werd meermaals gearresteerd. Hij bleef zich zijn hele leven inzetten voor de ‘kleine man’ en het onderwijs.

suharso

Suharso (Boyolali, Midden-Java 1912 — Solo, Midden-Java 1971) was een arts en expert op het gebied van protheses. Hij studeerde aan de Nederlandsch-Indische Artsen School in Surabaya, en na het afstuderen werkte hij als arts op Kalimantan (Borneo) en later in Solo op Java. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog bekommerde hij zich om de soldaten die in de oorlog ledematen waren kwijtgeraakt. Hij probeerde voor hen kunstbenen en -armen te maken. Na de oorlog ging Suharso naar Engeland om meer te leren over protheses, en na terugkomst was hij dus de grote autoriteit op dit gebied in Indonesië. Onder zijn leiding werd het orthopedisch ziekenhuis van Solo opgericht, dat nog steeds bestaat, nu onder de naam RSO Dr. Soeharso.

Wage Rudolf Soepratman (Purworejo, Midden-Java 1903 — Surabaya, Oost-Java 1938), bekend als W.R. Soepratman, was een muzikant en componist. In zijn tienerjaren woonde hij met zijn zus en zwager in Makassar, waar hij in contact kwam met muziek en met zijn zwager in een jazzbandje speelde. Hij speelde zowel viool als gitaar. Na zijn schooltijd verhuisde hij naar Bandung, waar hij journalist werd. Hier las hij in tijdschriften over het Indonesische nationalisme. In een van die artikelen werden muzikanten uitgedaagd om nationalistische liederen te componeren. Op basis hiervan schreef Soepratman op 21-jarige leeftijd het lied “Indonesia Raya”. Tijdens het nationale ‘jeugdcongres’ in 1928 mocht hij dit lied voordragen, waardoor het een bekend strijdlied werd onder nationalisten. Na de onafhankelijkheid werd het lied aangewezen als het Indonesische volkslied. Zelf maakte W.R. Soepratman dit niet meer mee; hij overleed al op jonge leeftijd.

Wilhelmus Zakaria Johannes (Rote Ndao, Oost-Nusa Tenggara 1895 — Den Haag, Nederland 1952) was de eerste Indonesische arts die zich specialiseerde in radiologie. Na zijn studie aan de STOVIA (School tot Opleiding van Inlandse Artsen) werkte hij als assistent bij de Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting in Batavia. Hier werd hij een expert op het gebied van Röntgenstraling, en later kreeg hij de taak om een radiologie-afdeling op te richten bij een ziekenhuis in Semarang. Na de Indonesische onafhankelijkheid werkte hij als hoogleraar aan de medische faculteit van de Universiteit van Indonesië, waar hij ook nog korte tijd rector was.


Samenvatting

Op basis van bovenstaand overzicht zijn er (sinds de laatste toevoegingen in november 2019) in totaal 187 nationale helden. Een ruime meerderheid van 172 van de helden is man, en er zijn 15 vrouwelijke nationale helden.

Van de 187 helden is een heel groot deel (144) geboren in de zes decennia tussen 1870 en 1930. Dit zijn dus mensen die leefden in de jaren in aanloop naar de Indonesische onafhankelijkheid, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, en in de jonge Republiek Indonesië.

De helden van langer geleden zijn vooral mensen die hebben gestreden tegen het kolonialisme. De held van het langst geleden is Malahayati, de eerste vrouwelijke admiraal ter wereld, die halverwege de 16e eeuw werden geboren. Ook sultan Iskandar Muda van Atjeh en sultan Agung van Mataram zijn in de 16e eeuw geboren helden.

Aangezien de meeste helden werden geboren tussen 1870 en 1930 is het logisch dat de meesten overleden tussen 1940 en 2000. Relatief veel helden stierven in de jaren 1945-1949, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. Verder zijn er 12 helden die stierven in 1965: tien van hen waren militairen die werden gedood tijdens een poging tot staatsgreep.

De jongste nationale held was Martha Christina Tiahahu. Deze Molukse vrijheidsstrijdster overleed op 27-jarige leeftijd. De oudste held was de lokale koning Abdul Kadir uit West-Kalimantan, die de leeftijd van 104 jaar heeft bereikt.

Mede doordat nationale helden worden voorgedragen door regentschappen en provincies, zijn de helden afkomstig in bijna alle provincies. Van alle 34 provincies hebben bijna allemaal er tenminste één held die er geboren is, met uitzondering van Noord-Kalimantan en Oost-Kalimantan. Bijna de helft van de helden is geboren op Java, met Midden-Java (37), Oost-Java (23), Jogjakarta (14), West-Java (12), Jakarta (4) en Banten (3). Andere provincies met veel nationale helden zijn West-Sumatra (16), Noord-Sumatra (11) en Zuid-Sulawesi (11).

Kijkend naar de plaatsen van overlijden van de helden is de situatie anders. In bijna alle provincies overleden minder helden dan er geboren werden, maar heel veel (62) zijn overleden in Jakarta. Dit komt doordat veel helden hoge politici of militairen waren, die tijdens hun leven vaak verhuisden naar de hoofdstad. Zeven van de helden overleden in een banningsoord: Cut Nyak Dhien (in Sumedang), Depati Amir (Kupang), Diponegoro (Makassar), Mahmud Badaruddin II (Ternate), Pakubuwono VI (Ambon), Yusuf Al-Makasari (Zuid-Afrika) en Achmad Rifa’i (Manado).


Lees ook…

Een Reactie op “Nationale helden van Indonesië

Plaats een reactie